Groeiende spanning in het Verre Oosten

Terwijl hier in Europa de oorlogsbrand, aan het hoofdfront nog altijd slechts smeulend en als onder een overmaat van druk gesmoord, naar alle richtingen een weg schijnt te zoeken om uit te laaien, lopen ook aan de andere oever van het grote Euraziatische continent spanning en temperatuur al meer en meer op. In het Verre Oosten staat deze maand een crisis uit te breken, die reeds een half jaar geleden zich aankondigde en die het meest doorslaande bewijs levert, hoe in onze wereld alle grote internationale conflicten samenhangen en zich een universele lotsgemeenschap in leed en strijd aftekent, waarvan wij slechts mogen hopen, dat aan haar eenmaal een nieuwe wereldomvattende volkengemeenschap ontspringt.

Het is bekend, dat Japan door het uitbreken van de oorlog en nog meer door de daaraan voorafgaande diplomatieke „revolutie” het accoord tussen Duitsland en de Sowjet-Unie totaal werd verrast. En, zo zegt men ons en wij willen het, gezien de merkwaardige, maar weinig originele historische ontwikkeling van het Japanse volk gaarne aannemen, de Japanner heeft nergens groter hekel aan, dan aan verrassingen, hem door anderen bereid. Japan’s politiek was jarenlang gebaseerd op de historische tegensteliing tot Rusland. Zelfs de oorlog in China werd veelal opgevat als een strategisch voorposten-gevecht in de toekomstige strijd tegen de Russische kolos. Het voornaamste motief voor Japan’s toetreden tot het anti-Kominternpact was, dat het de voorbereiding zou zijn voor een militair bondgenootschap tegen Rusland, waardoor dit land van twee kanten stevig onder druk zou worden gehouden.

Geen wonder, dat het pact tussen Hitler en Staiin, dat deze hele Japanse berekening ondersteboven wierp, in Tokio met verbijstering werd ontvangen; een verbijstering, die zich manifesteerde in een kort daarop volgende regeringswisseling. Het uitbreken van de oorlog in Europa bracht voor Japan in zoverre een opluchting, dat het thans de westerse mogendheden in zijn Oost-Aziatische politiek praktisch uitgeschakeld wist. Deze verademing moet nog merkbaarder zijn geworden, toen ook Rusland tot een zelfstandig en inspannend avontuur overging tegen Finland.

De Japanse politiek heeft echter al deze maanden een uitermate weifelend karakter getoond. Er was een neiging, die speciaai bij het Japanse leger steun vond, om de zonderlinge „dynamiek” van de anti-Komintern-mogendheden in Eirropa mee te maken en de verhoudingen in het Stille Zuidzee-gebied in dit „historisch uur” voor goed te revolutionneren. Er was een andere neiging, die van de burgerlijke en meer ouderwetse politici uitging, om op dit moment tot een voordelige transactie met de grote westerse mogendheden te komen.

Beide strekkingen in de Japanse politiek strijden om de voorrang en die strijd wordt ook na de jongste regeringswisseling, na de vervanging van Abe door admiraal Jonai, onverminderd voortgezet. Voor beide richtingen is het echter van de grootste betekenis, één factor uit té schakelen, die voor Japan een ongewenste complicatie der verhoudingen vormt. Die complicatie is de invloed der Verenigde Staten. De sleutel voor de politieke verhoudingen in het Verre Oosten ligt thans, evenals een kleine twintig jaar geieden, toen het Negenmogendheden-verdrag tot stand kwam, in Washington.

China

Hoewel veel minder aan de dag tredend dan in Japan, is ook aan China de ontwikkeling der gebeurtenissen in Europa niet ongemerkt voorbijgaan. Ook hier is de weerslag echter vooral op het terrein der diplomatie te zoeken.

In militair opzicht is de situatie in China het laatste jaar nauwelijks veranderd. De Japanse vorderingen hebben zich beperkt tot één Zuid-Chinese haven. Een groot herfstoffensief der Japanners is mislukt en al zal men de overwinningsberichten uit Tsjoenking, de residentie van Tsjang Kai Sjek, ook niet alle even serieus kunnen nemen, van militair oogpunt gezien, is er een evenwichtstoestand

ingetreden, die voor het Japanse leger-prestige op de duur fnuikend moet zijn.

In diplomatiek opzicht ziet de situatie er voor de Chinese volksrepubliek in de naaste toekomst minder gunstig uit. Zonder de heldhaftigheid van de Chinese massa’s te willen onderschatten en zonder eraan voorbij te zien, dat de westerse mogendheden in het bijzonder China op beslissende ogenblikken in het verleden in de steek lieten, kan men toch niet miskennen, dat de Chinese weerstand in sterke mate mede-afhankeiijk was van de sympathie of de belangengemeenschap met de grote imperialistische concurrenten van Japan. Van de zijde der westerse mogendheden uitte zich deze „sympathie” in de vorm van credieten en de aanvoer van wapenen; van Russische zijde werd, behalve een overigens onbekende luchtmacht, een heel „Rood China” aan Tsjang Kal Sjek ter beschikking gesteld.

Nu zijn er duidelijk symptomen merkbaar, dat zowel de westerse als de Russische steun China op een gegeven ogenblik zouden kunnen ontvalien, zodat het tegenover den Japansen indringer aan zijn iot zou zijn overlaten. Hoe meer de verhoudingen tussen de Sowjet-Unie enerzijds en de Geaiiieerden anderzijds in Europa verscherpen, hoe meer Tsjang Kai Sjek in de knel dreigt te geraken. Want, hoe weinig georganiseerd ook, in China was tot op zekere hoogte het anti-agressiefront een feit, vóórdat het nog in Europa aan de conferentie-tafel mislukte. Het bijna openiijke confiict, dat thans in Europa tussen de Geallieerden en de Sowjet-Unie is ontstaan, kan niet anders dan soortgelijke tegensteliingen in het Verre Oosten oproepen.

•-Be wesijerse mogendheden doen kennelijk pogingen, met Japan tot een compromis te geraken. Zowel de Engelsen als de Fransen hebben in het begin van de oorlog troepen uit Noord-China teruggetrokken. Chamberlain heeft in November in een interview aan een Japans biad het Japanse volk verteld, dat „Engeland geen wrok koestert jegens Japan”. In Frankrijk treedt de neiging tot een „realistische” politiek tegen Japan nog veel ongegeneerder aan de dag, zoals uit een hartelijk onderhoud van den president met een nieuwen Japansen gezant in Parijs, waarin over „dezelfde idealen van cultuur en eer” werd gesproken, kan blijken. Alleen van Japanse zijde schijnt men de mogelijkheden, die een ~koehandel” met het westen ten koste van China zou opleveren, tot dusver niet op haar juiste waarde te hebben geschat. Of de heren uit Tokio laten al te zeer uitkomen, het onderste uit de kan te willen halen.

Een belangrijke rol aan deze „pacificatiepolitiek” jegens China scheen te zullen worden toegekend aan een vroegeren nauwen medewerker van Tsjang Kai Sjek, een „revoiutionnair” van de oude stempel, uit de tijd van Soen Jat Sen, oud-minister Wang Tsjing Wei. Deze twijfeiachtige figuur poogt reeds sedert eind 1938 een kwasi-zelfstandige Chinese regering in Nanking te vestigen, welke alle Chinese eiementen, die de uitputtende en dood- en verderf-zaaiende oorlog moe zijn, om zich heen zou kunnen verzamelen. Tot dusver is deze poging afgestuit op het wantrouwen en de dodelijke haat der Chinezen tegen eiken overloper en op de aanmatiging van de Japanse legerleiding in Ch:na, die den marionet aan een al te strak koordje willen ophangen. Ook uit zekere belanghebbende kringen in Engeland en Frankrijk heeft men echter wel oren gehad naar een „pacificatie” onder ieiding van den westers gezinden Wang Tsjing Wei.

Het westers oogmerk voor een accoord der westerse mogendheden met Japan, eventueel ten bate van Wang Tsjing Wei, maar in elk geval ten koste van Tsjang Kai Sjek, zou een verscherping der Japanse politiek tegen de Sowjet-Unie zijn. Deze berekening iigt voor de hand. Het vooruitzicht van een garantie tegen Rusland in het Verre Oosten met steun van Japan kan de westerse mogendheden in hun strijd tegen de nieuwe „as” Berlijn—Moscou niet anders dan welkom zijn. Maar en daarop wijst het Amerikaanse weekblad

„Nation” terecht het kan ook een misrekening zijn. Want juist de toenadering van de westerse staten tot Japan kan Sowjet-Rusland ertoe brengen, over alle bezwaren heen te stappen en ten koste van alles, waarover een dictatuur ongegeneerd kan beschikken, een accoord met Japan aan te gaan, dat in het Oosten niet minder revolutionnerend zou werken, dan het Duits—Russische pact in het Westen.

Japan en Rusland hebben beide grote belangen op het Aziatische vastenland; die belangen zijn voor een groot deel tegengesteld; maar zij zijn ook voor een belangrijk deel, zowel politiek tegen Engeland als economisch en strategisch met elkaar in overeenstemming te brengen. Niemand kan ontkennen, dat er symptomen genoeg voor zulk een Russische—Japanse toenadering, die b.v. in Japanse iegerkringen niet impopulair is, te constateren zijn. Vast staat, dat China in de eerste plaats van zulk een accoord de dupe zou worden. Maar een verenigd Japans—Russisch imperialisme zou zich op de duur niet tot het Aziatische vasteland behoeven te beperken. Het zou zich zelfs zeer gemakkelijk in heel andere richting kunnen ontplooien. En dan zouden ook anderen na China aan de beurt komen.

De enige mogendheid, die ook hier veel onheil verhoeden kan, is het land van Roosevelt.

Washington op wacht?

Vanaf de actie van oud-minister Stimson tegen de Japanse bezetting van Mantsjoekwo heeft de politiek van de Verenigde Staten tegenover Japan’s expansie-drift een heel wat vaster lijn getoond dan die van de westerse mogendheden. Er is geen aanwijzing, dat deze lijn onder Rooseveit in de iaatste jaren een zwenking heeft ondergaan.

Integendeel. De laatste jaren is de Amerikaanse houding tegenover Japan stellig strakker geworden. In de „Groene Amsterdammer” wees L. de Jong er onlangs op, hoe geleidelijk de wapen-leverantie van Amerika aan Japan is iamgeiegd. De ambassadeur in Tokio, Grew, die bekend staat om zijn openhartigheid in het diplomatiek verkeer, heeft in October in een opzienbarende rede Japan tegen illusies aangaande Washington’s politiek gewaarschuwd. Amerika zou zich tegen een benadeling van zijn belangen in China verzetten en een Japanse „nieuwe orde”, tegen de buitenwereld gericht, nimmer aanvaarden. De Japanners hebben sindsdien getracht, Amerika te paaien door enige beloften en verzachtende maatregelen, zoals de openstelling van de rivier de Jangtse. Maar van Amerikaanse zijde vliegt men daar niet in.

Op 26 Januari vervalt het, een half jaar geleden opgezegde handelsverdrag, dat tientallen jaren de handelsbetrekkingen tussen beide staten heeft beheerst en Japan zowel voor zijn in- als uitvoer grote voordelen verschafte. Het is mogelijk er werd in een bericht uit Washington van gerept dat men met een voorlopige voortzetting van het accoord, met het recht tot opzegging op elk ogenblik, genoegen neemt. Het is ook mogelijk, invloedrijke Amerikaanse kringen gewagen ervan dat Amerika dit middel zal gebruiken om het Japanse imperialisme, desnoods met de bedreiging van een embargo, te temmen.

Ongetwijfeid wordt er op het ogenblik een zware diplomatieke worsteling gevoerd, waarvan men aan de buitenkant slechts zo nu en dan wat zal gewaar worden. Wij zijn er niet gerust op, dat uit West-Europa niet zou kunnen worden geïntrigeerd op een wijze, die misschien tijdelijk enig gewin en verlichting van druk zou kunnen brengen, maar op de duur voor een gezonde ontwikkeling der verhoudingen in het Verre Oosten noodiottig zou worden. Onze hoop is daarom gevestigd op de meermalen geopenbaarde zin voor recht en redelijkheid der huidige Amerikaanse regeerders.

Wanneer het misschien een illusie is te verwachten, dat de Verenigde Staten actief zulien ingrijpen —• tenzij de nood aan den man komt in de Europese worsteling, dan mogen wij toch vurig verlangen, dat Rooseveit in het Verre Oosten de wacht betrekt voor vrijheid en beschaving, tegen de dreigende opmars van een getechnificeerd, maar barbaars despotisme.

B. W. SCHAPER.