i,

Het geld moet er komen

Het gaat in onze staat thans als in een gezin, waarin ernstige ziekte heerst. Dat brengt vele buitengewone uitgaven mee, veel meer dan men in normale omstandigheden zou mogen en willen doen. Dan vraagt men echter niet, of het wel kan, want het moet! Dan gaat men ook wel eens aan het rekenen, om te weten hoe men er financieel voor staat en hoe lang men het zal kunnen volhouden. Wat echter voor het herstel van den zieke nodig is, moet gedaan worden, al raakt men er ook tot over de oren door in de schulden. In dit geval overwegen de financiële bezwaren niet, hoe ernstig en nauwgezet men anders ook is in geldzaken.

Zo gaat het thans ook met onze regering. Minister De Geer is bekend ais een voorzichtig financier. Hij erkent, dat wij voor een berg van financiële moeilijkheden staan, waarvan we de hoogste top nog niet kunnen zien; die is waarschijnlijk nog hoger, dan wij thans denken. Wij moeten over die berg heen, wij en het nageslacht; misschien zal dit het laatste en zwaarste deel van die tocht moeten afleggen. De regering ziet het geld door belastingen en leningen te krijgen; zij heeft daarbij de volle medewerking van het parlement, dat thans geen tijd en woorden verspilt, maar bewijst, dat ook door de democratie vlot en vlug gewerkt kan worden. De belastingen moeten door het tegenwoordige geslacht betaald worden; de leningen grotendeels door het komende af gelost worden; dit is een rechtvaardige verdeling der lasten, die deze tijd ons volk oplegt.

De zuinigheid mag de wijsheid niet bedriegen, maar ook niet het recht en de liefde aan de kant zetten. Dit laatste heeft de regering ook bedacht en daarom een ton beschikbaar gesteld voor het Finse Rode Kruis en tevens niet vergeten, dat de nood der werklozen met de kou feller en bitterder werd.

Er zullen nog wel meer belastingen en leningen nodig zijn. De pers zoekt al ijverig naar nieuwe belastingobjecten. De vrijgezellen worden genoemd, de families, die geen der leden aan het leger behoefden af te staan, de Nederlanders, die in het buitenland leven, werken en ook wel niet werken, maar hun geld verteren. De objecten zullen wel gevonden worden, ook al neemt men de vondst van minister Treub in de vorige oorlog niet over, om belasting te betalen voor de weelde van twee of meer voornamen.

Moet de regering ook niet bezuinigen op de manier van het mmisterie-Colijn? Deze oefende druk uit op lonen en salarissen en remde het streven naar het uitvoeren van openbare werken. Zo poogde Colijn te dwingen tot bezuinigen en het stoffeiijk levenspeil te drukken. Deze politiek heeft echter aan de welvaart meer kwaad dan goed gedaan. Terecht schreef dan ook dezer dagen ~Het Volk”, dat het te ver intomen der consumptieve koopkracht ons productie-proces nog verder lam zou kunnen leggen. Ook „De Nederlander” wil van een aanpassingspolitiek niets weten. Af gezien van het onrecht, dat juist de armsten en minst-vermogenden er het zwaarst door getroffen worden, verzwakt deze politiek de koopkracht, remt dus de bedrijvigheid en vermeerdert de werkloosheid.

Of we dan in deze tijd van nood ook van de schatkist niet zuiniger moeten leven? Verreweg de meesten ondervinden daarvan de noodzaak. Wij moeten zwaardere lasten voor de staat opbrengen, de levenskosten stijgen en zijn voor het arbeidersgezin sinds het uitbreken van de

oorlog reeds met 10 pet. omhoog gegaan. De meesten zijn dankbaar als hun inkomsten niet zijn verminderd.

Bezuiniging op onderwijs, sociale wetgeving, volksgezondheid, volkshuisvesting, zorg en arbeid voor de werklozen zou voor heden weinig baten en voor de toekomst daarentegen veel schaden. Zij zou aan de stoffelijke en geestelijke volkskracht voor lange tijd veel nadeel toebrengen. Ook in dit geval gaat het belang der gezondheid boven het schijnbare voordeel van de beurs.

De nood maakt vindingrijk in middelen, die nodig zijn. Maar de nood maakt ook wel eens kortzichtig, zodat men de slechte gevolgen van schijnbaar nodige en nuttige middelen niet opmerkt.

Wijze bezuiniging

De overheid geeft lang niet altijd het voorbeeld van bezuiniging. Menige eenvoudige huisvrouw zou zich ergeren, als ze opmerkte, hoe omslachtig en langzaam er in de grote staatshuishouding gewerkt wordt. Sommige gemeenteraden hebben een inspecteur aangesteld, om raad te geven inzake een doelmatig en spaarzaam beheer. Sleur maakt blind voor overbodig gedoe en langzaamheid, niet door luiheid maar door verouderde regeling van het werk. Sint Bureaucratius is een dure heilige en hij is even conservatief als deftig. Wij zouden wel eens achtereenvolgens aan de verschillende departementen een frissen en ondernemenden man als prof. Goudriaan de macht willen geven, om practisch te leren werken naar de eisen der efficiency. Het staatsbestuur zou dan minder kostbaar zijn.

Reeds jaren geleden heeft men gewezen op het wenselijke, dat vele kleine gemeenten verenigd worden. Het zou in hun belang zijn en er zou ieder jaar een som van betekenis mee bespaard kunnen worden. Er is hier geen verschil van politiek inzicht of beginsel, dat anders vaak noodzakelijke hervormingen tegen houdt. Ook in de Tweede Kamer is deze kwestie lang geleden aan de orde gesteld en waarschijnlijk heeft de toenmalig minister beloofd, ze ernstig in overweging te nemen. In parlementaire taal schijnt doofpot ernstige overweging te heten; men dooft er het vuur van de hervormingszin in!

Thans is de samenvoeging van kleine gemeenten besproken op een vergadering van de Ned. Ver. voor Gemeentebelangen. Daar waren zeker mannen bijeen, die bevoegd waren over deze zaak te oordelen. Bijna algemeen werd het nut van deze samenvoeging erkend. Alleen enkelen maakten uit liefde voor het historisch gewordene bezwaar. Gemeentebesef is echter bij de inwoners niet gegroeid. Men voelt zich wel aan zijn woonplaats, provincie of vaderland maar niet aan zijn gemeente verbonden. Het zijn meest materiële overwegingen die zich verzetten tegen de wijziging van gemeentegrenzen. Wij hebben nog vele kleine gemeenten met een toch volledig bestuur. Wie kans wil hebben, gemeenteraadslid te worden, moet daar gaan wonen. Maar hij loopt ook kans, inwoner te worden van een gemeente, waar het achterlijk is inzake brandweer, bestrating, politie, huisvesting, reinigingsdienst, onderwijs enz. Op de kosten van beheer en bestuur kan bezuinigd worden door de samenvoeging der kleine gemeenten; de zorg voor alles, wat de taak der gemeenten is, kan beter worden betracht. Ook de belangrijke taak, die de staat de laatste halve eeuw aan de gemeenten opdraagt. Een beroep op de historie is vaak een beroep op de conservatieve gezindheid.

Het kapitalisme is ook historisch gegroeid; moeten wij het daarom met zijn noodlottige werking maar zijn gang laten gaan.?

Een mulle zandweg, waar een tank in zou blijven steken, is ook een stuk historie; maar om het verkeer te dienen, moeten dergelijke wegen verdwijnen en worden er nieuwe aangelegd.

Eng familiegevoel

Nood bindt; dat ervaren we ook in deze voor ons volk gevaarlijke tijd. Men hoort niet meer zeggen: Als ik maar werk en brood heb, kan het mij niet schelen, tot welke natie ik behoor Nood scheidt echter ook. Een familie zal zich in smartelijke omstandigheden licht afzonderen en weinig met anderen omgaan. Zo zijn wij geneigd, thans vrijwel alleen te denken aan de moeilijkheden en zorgen van Nederland en de hoofdgedachte van velen is: Als wij er maar buiten blijven! Als hier maar niet aan alles gebrek komt! Het internationale besef is zwakker, het nationale sterker geworden. In de centrale ontmoetingsbijeenkomst der A.J.C. te Utrecht heeft minister Albarda gezegd, dat dit vroeger omgekeerd het geval was bij de socialisten. Er was toen bij hen een gevoel van internationale verbondenheid, waarbij de waarde en betekenis van het eigen vaderland voorbijgezien werden; er waren er, die alle grenzen wilden uitwissen en althans van Europa één staat maken. Men onderschatte toen de waarde van het land, van eigen volk, historie, taal, karakter. Maar, verzekerde Albarda, de socialisten vereren de internationale broederschap nog even innig als vroeger, al weten wij, dat Europa niet tot één staat zonder grenzen te maken is. Daarom zijn wij voor het zelfbeschikkingsrecht der volkeren en erkennen ook het recht der nationale bewegingen in overzeese gewesten. Het is een eenvoudige maar belangrijke gedachte, waarvoor we in deze tijd in hart en hoofd plaats moeten houden.

Voorstanders van staatspensioen de kerk uit!

Wij lezen in het laatste nummer van „De Ned. Pensioenpartij”, dat door de Geref. Classis Zierikzee het streven van de Bond voor Staatspensionnering in strijd is verklaard met de Schrift en de Belijdenis. Daarom acht de Classis het lidmaatschap van die Bond onverenigbaar met het ambt, dat de Here Jezus Christus in Zijn kerk heeft ingesteld.

Dat geldt dus voor de bestuurders, de ambtsdragers der gemeenten; de lidmaten mogen wel fn strijd met Schrift en Belijdenis lid van de Bond voor Staatspensioen zijn. Hier wordt met verschillende maat gemeten en dezelfde zonde aan predikanten, ouderlingen en diakenen zwaarder aangerekend dan aan lidmaten buiten de besturen. Is het on-christelijk, vragen we verder, om „voor de grijsheid op te staan”, zoals de bijbel toch gebiedt, om dus het recht der ouden van dagen hoog te houden, om hen bij te staan in hun nood, om hen niet aan armoe over te geven, als ze te oud en te zwak zijn, om te werken, nadat zij door hun arbeid jarenlang de gemeenschap gediend hebben? Is het christelijk, om hen dan afhankelijk te maken van een of ander armbestuur en van de altijd vernederende bedeling?

Men kan financiële bezwaren tegen het staatspensioen onoverkomelijk achten. Dat heeft echter met Schrift en Belijdenis niets te maken. Men kan het stelsei van verzekering stellen boven dat van pensionnering; wij achten het rechtvaardiger, dat de gemeenschap dan alleen de werkgevers betalen, afgezien nog van al de rompslomp, die de verzekering aankleeft, en van de vele ouden, die in een eigen klein bedrijfje zonder werkgever gewerkt hebben en arm zijn geworden of gebleven en dus door verzekering niet gebaat zijn. Schrift en Beiijdenis leren wel eerbied en medegevoel tegenover de ouden van dagen, maar schrijven ons niet de middelen voor, waarmee zij gehoipen en hun onrecht weggenomen moet worden. En toch worden voorstanders van staatspensioen, wanneer zij in de kerk een ambt bekleden, uitgestoten. Zo wordt tegenwoordig de tempel gereinigd.

J. A. BRUINS.