voorziet ons wekelijks van veilenlange bisschoppelijke en aartsbisschoppelijke boodschappen uit alle delen van de wereld. Slechts de toonsterkte Is verschillend, de Inhoud naar wezen niet. I

Vooral de Engelsen zijn sterk in dergelijke officiële uitingen. In de derde week van Januari zijn verschillende hisschoppen van de Engelse Staatskerk bijeen geweest, om te discussiëren over de oorlogsdoeleinden. Zij publiceren nu het gewijzigd ontwerp van den bisschop van Chichester, Dr. Bell, die opkomt tegen de gedachte, dat de vernietiging van Duitsland het Engelse oorlogsdoel zou zijn, en die aan de Engelse regering vraagt, duidelijk haar doeleinden bekend te maken, en liefst zo, dat een vrij en onafhankelijk Duitsland erkend wordt, echter onder deze voorwaarde, dat Duitsland ook andere volkeren, grote en kleine, hun zelfstandigheid waarborgt. Bravo, roepen wij. Maar wij denken: daar moet toch ergens kortsluiting zijn. Misschien wel op twee plaatsen tegelijk: zowel wat betreft het gebrek aan begrip voor de Duitse positie als aan begrip voor de positie van de Kerk, die wel beginselen, maar geen macht heeft. Daarom klinken deze en dergelijke woorden zo braaf en zo mager. Veel pijnlijker wordt het, als wij de stroom christelijke resoluties over Finland lezen. De Zwitserse Evangelische Kerkenbond heeft zich in warme woorden voor het Finse volk uitgelaten, evenals ds. Mare Boegner, de voorzitter van de Franse Bond der Kerken. In Engeland is opgeroepen tot een inzameling voor Finland, de Amerikaanse sectie van het Lutherse convent heeft al 375.000 dollar kunnen sturen, terwijl ook de Nederlandse gereformeerde kringen vooraan stonden, om hun sympathie te betuigen. Getrouwelijk dankt de Finse bisschop Kaila voor dit alles. Over deze dingen past het niet te smalen, en wij zullen ze op hun waarde moeten schatten... Maar, wat is de waarde van dat alles?

Zeker, onder een bepaald gezichtspunt heeft dit grote waarde. Uit alles blijkt, dat er onder de Christelijke leiders een helder bewustzijn leeft voor een onafhankelijk woord en een eigen taak. Maar gewone, reële macht ontbreekt. Er is een profetisch roepen, dat niet tevergeefs is. Ook al zien wij de resuitaten er niet van. Er is een arbeid in het verborgene, die God gebruiken kan, ook al dreigen de arbeiders te vertwijfelen. Maar is dat de stemming, waarin al die resoluties, die inzamelingsoproepen, die boodschappen, de proclamaties gesteld worden? In het bijzonder de Engelse uitingen (en dat is van de Engelse traditie uit zeer wel te begrijpen) suggereren macht, wekken de gedachte, dat er niet alleen naar gehoord, maar ook aan gehoorzaamd zal worden. De machthebbers in de kerken denken nog teveel, dat ze inderdaad macht hebben, d.w.z. vorm kunnen geven aan wat zij, op grond van hun overtuiging begeren. Zij leven in de gedachtenwereld, waarin de onkerkeiijke massa van 1914 nog leefde, n.1., dat het woord van de Kerk macht had. Wat buiten de kerken reeds lang duidelijk is, en binnen de kerken is doorgedrongen, is nog steeds niet overal aanvaard: het gebrek aan reële macht is een van de redenen, waarom de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders thans zoveel onafhankelijker, in zekere zin moediger, maar anderzijds ook weer utopischer kunnen spreken. Dat moet ons duidelijk voor ogen staan.

Nu dringt zich deze vraag naar voren: hoe staat het met de macht der kerken? Moeten zij die begeren, of moeten zij blij zijn, geen directe verantwoordelijkheid voor de gang der politieke gebeurtenissen meer te hebben en daardoor des te zuiverder haar boodschap te kunnen uitspreken? Wat kerkelijke machtsformaties betekenen, weten wij in Nederland maar al te goed: nadat de kerken haar eeuwenoude banden met de staat geslaakt hadden, -willens of onwillens, kwamen de christelijke partijen op, die duideiijk macht niet alieen in, maar ook over de staat begeerden. Het verzet tegen deze partijen is met de tijd gegroeid en vond zijn oorsprong in verschillende motiveringen. Thans staat het zo, dat men kan zeggen, dat zij geen kans meer hebben, al zullen zij binnen de democratie hun functie behouden. Door de „Verstaatlichung” is de doordringing van die zijde van de kerk

uit véél moeilijker geworden. Vooral ook, omdat (de Roomsen uitgezonderd) de kerkelijke partijen geen afgerond systeem van antwoorden op de vragen, die de jongste ontwikkeling in het sociale leven stelden, paraat hebben.

Dus geen macht? Toch wel. Maar dan een andersoortige macht. Het is duidelijk, dat de beslissingen door mensen genomen moeten worden, en dat deze mensen moeten werken met het materiaal, dat hun in handen wordt gegeven. Daardoor is het voor deze politici zeer verleidelijk, zich door dat materiaal te laten leiden, en het resultaat is dan ook een „realistische” politiek, al of niet overgoten met een stichtelijke gelei. Dat hebben wij niet nodig. Daar moeten de kerken vuurbenauwd voor zijn. Wat wij wel nodig hebben, is: mensen die door de kerken gedragen worden in de machtsposities en tevens in levend contact met de kerken, terwijl zij toch zelfstandig beslissingen nemen. Het zou van de grootste betekenis zijn, als de kerken mensen op de posten weten, die zij niet alleen fêteren kunnen bij luisterrijke gelegenheden, maar die luisteren kunnen naar het christelijke woord, dat innerlijk gezag heeft.

Daartoe zal er door de lidmaten der verschillende kerkformaties een enorme arbeid verricht moeten worden. Zij zullen moeten studeren en tevens in het strijdgewoel moeten staan. Het gaat dus niet alieen om papieren rapporten (hoe belangrijk ook), maar ook om ievende betrekkingen.

In de practijk zien wij dit ook gebeuren: Genève is zulk een inspirerend studiecentrum, voor Nederland mag de eerste publicatie van de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme over maatschappelijke problemen als zodanig genoemd worden. Nationaal èn internationaal zullen de machtsdragers, kleinen en groten, van plattelandsgemeenteraden en van ministeries tezamen moeten komen, om te zien wat er gebeurt en te beraadslagen over wat er dient te gebeuren. Niet om nevenregeringen te vormen, evenmin om cellenbouw te plegen, noch om boven het gewoel van partijstrijd uit te komen, maar om te verzamelen, wat er aan reële menselijke macht in politiek en economisch opzicht aanwezig is.

Nu is er steeds kortsluiting als de kerk vanuit haar betrekkelijk isolement spreekt. En daarom luisteren zo weinigen anders dan met een gevoel van officiële eerbied. Dan zou de kerk waarschijnlijk met minder boodschappen kunnen volstaan, omdat haar politieke lidmaten meer gelegenheid genomen hadden de Boodschap der Kerk in het levende heden te verstaan.

Van een dergelijke verzameling van „christelijke” krachten (precies tegengesteld dus aan wat men in de kringen van geestelijke en morele herbewapenaars bedoelt) zijn geen wonderen te verwachten. Behalve misschien dit ene: dat bij alle verschillen een gemeenschappelijke concrete roeping duidelijk wordt en het christeiijke woord zoal niet macht, dan toch gezag krijgt.

Gevolgen van kinderbeperking

Geheel voor rekening van den schrijver J. van Meegeren en slechts om een eigenaardig licht te werpen op één kant van een uiterst moeilijke kwestie, nemen wij hier uit „Katholieke Documentatie” nr. 4 het volgende over:

Als voornaamste oorzaak van de achteruitgang van het openbaar onderwijs in Amsterdam wordt aangegeven de daling van het geboortecijfer. In 1928 bedroeg het aantal levend geborenen 11.894 en in 1937 11.395. In hetzelfde tijdsverloop daalde het aantal leerlingen bij het openbaar en bijzonder onderwijs te samen van 92.000 tot 86.000. Het merkwaardige is echter, dat, terwijl het aantal op de openbare scholen met 9000 of 16i pet. daalde, het bij het bijzonder onderwijs in diezelfde jaren steeg met 3000, of 8 pet. Het blijkt wel, dat de daling van het geboortecijfer in hoofdzaak op het aantal leerlingen bij het openbaar onderwijs invloed heeft. De voornaamste oorzaak hiervan zal wel gelegen zijn in factoren van godsdienstige aard. L. H. RUITENBERG.

Wie zei dat?

„Alleen gelijken kunnen zich met elkander verstaan. Want zal overeenstemming wezenlijke over' eenstemming zijn en niet een onderwerping door mooie woorden gecamoufleerd, dan wordt tussen beide partijen een wezenlijke gelijk' heid van rechten geëist. Dit houdt in dat niet alleen Rusland, maar ook Finland het recht moet heb' ben niet tot overeenstemming te komen. Dat is kristalhelder Men moet geen geweld gebruiken om andere volken tot een verbond met de Russen te brengen. Een echt vrijwillige, een wezenlijk vrije over: eenstemming en daar alleen moet het om gaan. En dat is onmogelijk, tenzij men vrij is de verbintenis te verbreken.... Hoe vrijer Rus: land wordt, en hoe beslister onze Republiek het recht erkent van de niet:Russische volkeren om zich af te scheiden, des te meer zullen andere naties een verdrag met ons wensen, des te minder wrijving zal er zijn, te zeldzamer zullen de ge: vallen zijn van wezenlijke afscheU ding, te'korter zullen 'de perioden van afscheiding en te hechter en sterker zal het broederlijke verbond zijn van de Russische proletarische boerenrepubliek met de republieken van iedere andere natie.” Lenin zeide dat in Pravda No. 46 Mei 1917.

„De Finnen hebben het recht naar eigen oordeel over hun lot te beslissen, en de Rus die dit ontkent, is een chauvinist....

Alexander I en Napoleon ver? wisselden bevolkingen: de Czaren deden de Polen verhuizen. Moeten wij dezeCzarentactiekvoortzetten? Daarmede zouden wij de interna' tionalistische tactiek verloochenen, dat ware het ergste soort chauvU nisme.... Wij stellen vast: „Een Russisch socialist die aan Finland vrijheid ontzegt, is een chauvU nist!....

Neen volk van Rusland, vermeet u niet, een wil aan Finland op te dringen. Geen volk kan vrij zijn, wanneer het zelf een ander volk onderdrukt.’' Dit zijn aanhalingen uit Lenins rede over de Nationale Vraag (12 Mei 1917). Uit de New Statesman van 10^2U940.

lIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM Abonneert U op Tijd en Taak iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiyiiiiiiiiiiiiiw^