Uit de Kerkelijke Wereld

Onafhankelijkheid op zijn smalst

De „Groene Amsterdammer” heeft sinds een paar maanden een nieuwe rubriek, getiteld: ~Holland op z’n malst”. De lezers worden uitgenodigd een of andere malligheid, die hun in een blad treft, op te zenden a.an' de redactie. Zij kunnen er een rijksdaalder mee verdienen.

Tot nu toe zijn er 27 inzendingen geweest. Daarvan hadden er 9 betrekking op het godsdienstig leven. Het zou, voor wie de kerkelijke pers bijhoudt, niet veel moeite kosten, iedere week met een ~religieus” citaat de eerste prijs te verwerven. Merkwaardig is het echter, dat wie in dit blad van onafhankelijken, die schrijven over letterlijk alles, zoekt naar tekenen van contact met godsdienstig Nederland, niet veel meer zal vinden, dan wat in deze kolderhoek staat. Het godsdienstig leven wordt opgemerkt naar zijn caricaturele zijde, voor het overige bewaart men een stilzwijgen, dat van ongeïnteresseerdheid getuigt. Ziedaar de onafhankelijkheid op z’n smalst.

Groeiende kerkelijke belangstelling

Aan wie thans nog niet overtuigd is van een zeer verheugende kentering voor het kerkelijke leven in de kringen der moderne arbeidersbeweging, kan een doorslaand bewijs geleverd worden van toenemend religieus besef. In de bladen der Arbeiderspers heeft n.l. een patroon voor een japon gestaan (op verzoek), die gedragen kan worden bij de a.s. kerkelijke bevestigingsplechtigheid.

Preek of kerkdienst?

Toen onlangs in een der Amsterdamse Hervormde kerken de gemeenteleden zaten te wachten op het begin van de dienst, die zou plaats hebben onder leiding van Ds. den Hertog, aldus bericht „Het Volk” van 2 Maart j.1., werd medegedeeld, dat niet de verwachte predikant, maar zijn collega, Mr. Ds. Ekering, zou voorgaan. Onmiddellijk daarop waren er aanwezigen, die het kerkgebouw verlieten. Zij haalden daarmee de toom op de hals van Ds. Hoek, die in het Amsterdamse „Kerkbeurtenblad” deze houding kenmerkt als „onwellevendheid des geloofs”. De redacteur van „Het Volk” neemt echter, naar goed socialistische traditie, de opstandelingen in bescherming. Ds. Ekering is immers N.5.8.-er. Dat is teveel voor menig christen-gemoed. Wie moeten wij gelijk geven?

Het antwoord hangt af van de wijze van kerk-gaan. Wie ter kerke gaat om het geheel van de eredienst (en het zijn in het bijzonder de predikanten, die daar steeds op aandringen), mag de persoon van den predikant niet in het geding brengen. Deze is dan zoiets als de figuur van de „Kroon” in het Nederlandse staatsbestel. Maar er is in de Protestantse wereld practisch niemand, die op deze wijze naar de kerk gaat. Men gaat naar de eredienst, maar deze hangt goeddeels af van den dominé. Dus van het vertrouwen, dat een predikant weet te wekken. En tevens van de wijze, waarop hij de stof weet door te geven. Deze verhouding tussen predikant en gemeente is een typisch protestants erfgoed. Voor het luisteren naar het „Woord” is een innerlijke bereidheid nodig, om naar den predikant, die het „Woord” brengt, te luisteren. Waar die niet aanwezig is, is een dienst, menselijkerwijze gesproken, mislukt.

Daar moet echter worden aan toegevoegd, dat vele kerkgangers en vooral de gelegenheidskerkgangers wel erg kleinzerig zijn. En dat nog meerderen uit pure aanhankelijkheid aan hun dominé het „Woord” vergeten. Ik ben er niet zo zeker van. dat op die Zondagmorgen in de „Oranjekerk” in Amsterdam niet ook van die al-te-kleinzerigen opstonden. Voorzover het puur demonstratielust was, die hen dreef, was die daad zonder meer af te keuren. Voorzover een hinderende geprikkeldheid de aanwezigheid tot een druk maakte, is er, vanuit de protestantse traditie, niet zo heel veel tegen te zeggen. Ds. Ekering heeft het er niet naar gemaakt, dat men kan verklaren, dat een dergelijke geprikkeldheid volstrekt geen zin heeft.

De Dodehandsbelasting overleden

Hoe vijandig klinkt het eigenlijk, als men de goederen, eigendom van stichtingen, kerken e.d. „dodehandsgoederen” noemt! Het is niet voor niets een woord, letterlijk vertaald uit het frans (main mortel, waarin tevens een kwaad aangeduid werd. De eigendommen van stichtingen e.d. zijn immers moeilijk verhandelbaar, de „dode”, dus alles verdorrende hand rustte erop. En een tijdlang was het de eis van geheel anti-kerkelijk Nederland, om de goederen in de Dodehand aan een belasting te onderwerpen. Men meende daarbij, dat het vooral de kerken waren, die zulke belastbare goederen bezat.

Intussen, • niet aileen de anti-clerikalen, maar ook bepaalde godsdienstige groepen hebben zich voor een dergelijke belasting uitgesproken. De Gereformeerden, die weinig kerke-goederen bezitten, hebben zich er niet sterk tegen verzet, en het waren de antiroomsen, die in hun verbeelding reeds een fitting hadden geslagen in het enorme goudreservoir van de kerk van Rome, om dit straks te gaan aftappen. Toen dan ook de crisis naar nieuwe belastingbronnen deed zoeken, heeft minister Oud de Kamers meegekregen tot het instellen van een dergelijke belasting. Er was inderdaad wel een en ander te zeggen voor deze belasting. Maar de tegenargumenten, die er voornamelijk van uitgingen, dat op deze wijze geestelijk en sociaal nuttige kapitaal-opbrengst werd belast (ook do coöperatie, maar b.v. ook het A.G.-bestuur kreeg een aanslagbiljet thuis), maakten, dat de minister de belasting niet voor langer dan zes jaar, met mogelijkheid van verlenging, heeft vastgesteld.

Welnu, thans is voor het laatst deze belasting betaald. De minister heeft van verlenging afgezien. En wat is gebleken? Zij bracht inderdaad betrekkelijk weinig op. En zij moest bijeengebracht worden door bezuinigingen op allerlei hoogst-nuttige uitgaven, terwijl zij óók op niet-kerkelijke eigenaars drukte. En bovendien: van het aftappen van de fantastische kloosterrijkdommen kwam niet zoveel. Want de kloosters waren volstrekt niet zo rijk, als tegenstanders steeds beweerd hadden. Zij hadden immers de uiterlijke verschijning voor realiseerbare rijkdom gehouden.

Wat is immers t.a.v. de kloosters het geval? In volle breedte staan zij menig Protestant, midden op zijn protestantse bodem, mateloos te ergeren. En de Roomse kerken hebben bovendien de neiging, om in hoogte al haar concurrenten in de buurt te overtroeven. Maar kerken kon men moeilijk belasten, want dat zijn geen exploitabele gebouwen, en als de taxateur bij een klooster kwam, om de waarde vast te stellen, dan bleek menigmaal, dat het gebouw, waarvan de kostprijs b.v. om en bij een ton gouds lag, getaxeerd zou moeten worden op één tiende van de oorspronkelijke bouwprijs. Menig klooster zou bij publieke veUing alleen maar slopers tot kopers maken. Want om van een klooster een hotel te maken, is hoogst ondoelmatig, en gevangenissen zijn geen courante artikelen.

Fabels en feiten

Een gemobiliseerde vriend, die, tot zijn eigen schade natuurlijk, „Tijd en Taak” niet leest en dus ook niet mijn standpunt tegenover het instituut van veldpredikers kent, schreef mij met zakenenthousiasme het volgende: „Man, meld je aan voor veldpredikant. Een reuze tractement! En we kunnen er best wat gebruiken.”

Hij zal daarbij gedacht hebben aan de berucht-miezerige predikantstractementen, die menig goed-gesitueerde tot een neerbuigend medelijden verlokt, en misschien heeft hij willen speculeren op de lust naar avontuur, die ieder mens is ingeboren, toen hij deze wenk gaf. Afgezien nu van de principiële onmogelijkheid voor wie deze vorm van soldatenzielszorg verwerpt, om op zulke voorstellen in te gaan, moet ik toch de veldpredikanten in verdedi-

ging nemen, als hier te kennen wordt gegeven, dat zij zo’n „reuze salaris” in de wacht slepen, en dus een soort oorlogswinstmakers zouden zijn.

Het „Maandblad van de vereniging van Kerkvoogdijen in de Ned. Herv. Kerk” geeft de preciese cijfers, en voegt eraan toe de regeling, die de algemene Synodale Commissie gemaakt heeft voor de Herv. veldpredikanten. Men zal zien, dat er van O.W. weinig sprake is. Althans niet voor Hervormde predikanten, terwijl voor andere gezindten wel dergelijke regelingen ontworpen zullen zijn.

De veldpredikant heeft een salaris van ƒ 4180, benevens een vergoeding van ƒ 3 per dag. waarmee hij zijn maaltijdkosten e.d. moet bestrijden. Uiteraard is dat bedrag onvoldoende. De N.H.K. van haar kant heeft bepaald, dat de predikant van zijn gemeentetractement, tot een bedrag van ƒ3OOO in de kerkelijke kas moet terugstorten, opdat daarvan een hulppredikant in zijn plaats kan worden betaald. In de meeste gevallen zal de veldpredikant iets meer verdienen dan de predikant, die in de gemeente bleef. Maar aan de andere kant wordt die verdienste voor een belangrijk deel opgeslokt door hogere leefkosten.

Het is goed, de juiste cijfers te weten. Ook. wie het instituut afwijst, zal moeten toegeven, dat niet-financiële motieven een predikant tot aanmelding voor veldprediker-majoor brachten. Op dit punt is de fantasie en de laster groot. Zij vertroebelen, als steeds, de beoordeling der juiste situatie.

De Veldrabbijn afgewezen

Van de drie a vier duizend Joodse gemobiliseerden kan men slechts ruim driehonderd tot de orthodoxen rekenen. Dit getal is te gering, om de aanstelling van een veldrabbijn te wettigen. Aldus de argumentatie van den minister tegen de aandrang tot aanstelling van een Joodsen geestelijken verzorger.

Het wil mij voorkomen, dat de Joodse kringen, die tegen deze argumentatie bezwaar hebben, sterk staan. Daar is in de eerste plaats het verschijnsel, dat de minister met twee maten meet. Hoeveel soldaten, die zich Ned. Herv. noemden, zijn inderdaad meelevende gemeenteleden, laat staan „orthodoxen”? Bovendien is juist, dat, zoals rabbijn Dünner in een interview in het ~Nieuw-Israëlietisch Weekblad” meedeelt, ook de niet-practiserende Joden het contact met een rabbijn zullen begeren. Immers, waar zoveel jonge mannen in een vreemde situatie bijeen zijn, zal de mogelijkheid bestaan, dat spanningen, die in het burgerleven sluimeren bleven, thans voor de dag komen. Daardoor is een nieuwe belangstelling van den Jood voor zijn Jodendom niet ondenkbaar. Een regering, die door een zielzorgsinstituut het element van geestelijke leiding binnen het leger begeert, zal niet achterwege moeten blijven, indien van Joodse zijde een dergelijke aandrang uitgeoefend wordt. Bovendien, het moet een eer voor de regering zijn het Jodendom niet in een uitzonderingspositie te stellen.

Het is te hopen, dat straks, bij de behandeling van deze kwestie in de Tweede Kamer, de minister niet bij zijn afwijzing zal volharden.

L. H. RUITENBERG

Romanprijsvraag

Ter gelegenheid van de herdenking van de dag, dat, veertig jaar geleden, het dagblad Het Volk werd gesticht, wordt door de N.V. De Arbeiderspers een romanprijsvraag uitgeschreven.

De deelname wordt opengesteld voor alle Nederlandse en Vlaamse schrijvers, voor in het Nederlands of in het Vlaams geschreven romans, welke nog niet eerder als feuilleton of in boekvorm gepubliceerd zijn.

In het Nederlands vertaalde romans komen niet voor mededinging in aanmerking.

De met een prijs bekroonde romans zijn bestemd om als feuilleton te worden opgenomen in alle dagbladen, uitgegeven door de N.V. De Arbeiderspers.

Exemplaren van het programma met de voorwaarden zijn kosteloos verkrijgbaar bij de directie van de N.V. De Arbeiderspers. Hekelveld 15, Amsterdam-C.