den mens-zoals-hij-is; met een helder verstand en met grote zakelijkheid. Daarom kunnen wij aan het bestuderen van haar boek veel hebben. Toch missen we in het boek iets zeer belangrijks. Beter gezegd: we treffen er iets in aan, dat ons eerst recht doet beseffen waar de psychologie haar grenzen bereikt. De . mens, en dat is in dit boek voornamelijk de vrouw, wordt bekeken, benaderd, vanuit de boven weergeven ontwikkelingstheorie. De stadia, die de mens te doorlopen heeft, worden van psychologisch standpunt beoordeeld en alzo wordt het derde stadium waarin men tot de bovenpersoonlijke waarde komt als het zakelijk meest juiste en meest bruikbare aangegeven. We kennen een dergelijk zuiver wetenschappelijke beoordeling van de menselijke levenshouding ook uit de boeken van Künkel. Evenals deze wil dr. Harding bewust niet verder gaan. In haar voorwoord zegt ze, dat er in deze tijd een verhoogde behoefte is aan innerlijke zekerheid. Vroeger keerden de religieuse mensen zich in tijden van ongeluk tot het rijk des geestes, met geringschatting van de waarden dezer wereld. De moderne mens echter wil zijn geestelijk leven liever op aarde tot werkelijkheid maken dan in een twijfelachtig hiernamaals. Maar, zo gaat de schrijfster verder, zich uitsluitend bezighouden met de uiterlijke wereld is al even onbevredigend als het ontkennen daarvan. En ze vervolgt dan letterlijk ..wij zien dan ook tegenwoordig een nieuwe waardebepaling opkomen van een soort werkelijkheid, gebaseerd op een psychologisch begrip van de menselijke natuur, welke misschien de mogelijkheid van een middenweg inhoudt tussen de uitersten van materialisme en vergeestelijking”. Schr. bedoelt hier de werkelijkheid van het psychische. Afgezien nu nog van de onscherpe formulering (ligt dit misschien aan de vertaling?), demonstreert zich hier een overtuiging die dieper gaat dan een wetenschappelijke. Daarom ook kan de schrijfster van waardebepaling spreken. Maar zodra men dit doet, moet men zich bewust zijn dat men het terrein van de wetenschap, in dit geval de zielkunde, verlaat. Waar dr. H. dus zegt dat deze waardebepaling gebaseerd moet zijn op psychologisch begrip, (zij spreekt elders van bovenpersoonlijke waarde als feiten van psychologische ervaring!) toont zij niet diep genoeg gegraven te hebben. Immers waardebepalen, oordelen, doet men niet op grond van begrip of inzicht, maar vanuit een algehele (dikwijls grotendeels onbewuste) levensovertuiging. Een dergelijke overtuiging is niet wetenschappelijk te funderen of te bestrijden. Het is ieders goed recht om te getuigen van zijn geloof, van zijn levensbeschouwing. Doen echter alsof men op wetenschappelijk gebied een basis voor het leven, „innerlijke zekerheid” kan vinden, doen alsof men de oude persoonlijke waarden van Liefde tot God, het ideaal van Vrijheid en Broederschap als modern mens overboord kan gooien, en daarvoor in de plaats met behulp van de psycho-analyse tot een nieuwe bovenpersoonlijke waarde kan komen (pag. 24), is overschatting van de wetenschap. Zeker, de zielkunde kan ons dieper en klaarder inzicht schenken in eigen en anderer innerlijk leven en wie dit ervaren heeft, zal er dankbaar voor zijn en grote eerbied hebben voor wat de wetenschap vermag. Maar zij vermag niet méér dan het geven van inzicht. Inzicht alléén echte is niet voldoende om een mens ertoe te brengen zijn leven onder de norm te stellen van bovenpersoonlijke waarden. Hoogstens komt men langs wetenschappelijke weg tot het inzicht dat er wel zoiets moet bestaan. Om echter werkelijk het Ik ondergeschikt te maken aan iets dat boven de persoon uitgaat, is iets anders nodig. lets anders dat we kunnen aanduiden met de woorden ~gegrepen worden”. Deze woorden houden in, dat eigen activiteit niet voldoende is. Men moet ergens de sprong in het onbekende, in het duister wagen, voor men tot waarachtige innerlijke zekerheid kan komen. Onze moed tot het wagen van die sprong, kan wellicht vermeerderd worden door het wetenschappelijk inzicht dat wij veroverden. Zekerheid over waar de sprong zijn eind zal vinden, kunnen we op grond van dit inzicht niet krijgen. Dat heeft ook de wetenschappelijke mens over te laten. W. H. KUIN—HARTTORFF.

Nieuws van Overal

Verjaardagsfeest

Bij geiegenheid van de verjaardag van Adolf Hitler heeft de dichter Hans Johst de taal en de stem van den Führer verheerlijkt. Wij vertalen hieruit een fragment:

„De ontwikkelden van dit, uit de magische gestalte-gevende nevels ontstaande, Duitse . volk spraken niet langer zijn taal, toen deze nog maar nauwelijks ontwaakt was tot een eigen klank... maar ze vervielen tot het Latijn en tot de daarmede verbonden wereldbeschouwing. Op het Latijnse spreken, denken en handelen volgde de Franse conversatie en in de vervalperiode na 1918 kwam het Russisch-jiddisch idioom... In deze Babylonische spraakverwarring klonk het eerste roepen, de eerste redevoering van een onbekenden, galmde de stem van den onbekenden soldaat uit de wereldoorlog. Duitsland luisterde gespannen. De stem, de taal, de rede van dezen spreker was zo volks, zo bron-water-klaar, en onvertroebeld, Duits, alleen maar Duits, was het Duitse wezen zelf, was het Duitse karakter, was de Duitse substantie in loutere gedaante., en deze spreker heette; Adolf Hitler... Steeds meer Duitsers leerden van hem, door hem, weer Duits spreken, het Duitse taaleigen beminnen. Weer gold de Duitse zegswijze: ja, ja; neen, neen... Als het Duitse Rijk dan ook de geboortedag van onzen Adolf Hitler viert, dan is dat geen hofceremonie, geen byzantinisme, maar a.h.w. een cultusdaad.”

Goethe mag het zich voor gezegd houden en Lessing, en Rilke, maar ook Walther von der Vogelweide.

Nieuwe taak van Alfred Rosenberg

Men kon het verwachten, dat de theoreticus en leider op stuk der wereldbeschouwing in de wereldstrijd tegen het Bosjewisme, die na het verdrag met Moscou op de achtergrond geraakt was, of in ongenade zou vallen, of zich aan de nieuwe verhoudingen zou aanpassen. Rondom dien anderen jeugdleider, Baldur von Schirach is het stil geworden, maar de jeugd kan niet zonder leiding, en zo zal degene, die zich eens „de weg der Duitse jeugd” noemde, nu ook haar hoofd zijn. Hij is in de laatste ministerraad benoemd tot leider van het opvoedingswerk. Hij zal besturen en waken tesamen met de betreffende partijinstanties over het karaktervormend en cultureel werk aan de Duitse jeugd.

Uit Polen

In een Zwitsers katholiek blaadje dit is dus geen oorlogspropaganda staan nuchtere mededelingen over het optreden der Duitse troepen in Polen. In de diocesen Gnesen en Posen is geheei de leidende geestelijkheid gevangen genomen door de Gestapo, de kerkelijke goederen zijn in beslag genomen, alsmede de archieven en bescheiden. Ook die geestelijken, welke mochten blijven, en niet naar een concentratiekamp of naar het Duitse district Polen verbannen werden, mogen geen zielzorg meer uitoefenen. Meerdere geestelijken werden zonder meer doodgeschoten: men kent de namen van 10 hunner in Gnesen, van 6 in Posen, welke openbaar ter dood zijn veroordeeld; anderen werden in ’t geheim gedood. Uit dit zeer gedocumenteerd artikel citeren wij letterlijk nog een bijzonderheid als voorbeeld uit velen:

„In Bydgobca sloot men talrijke personen in' een schuur op. Er was geen plaats genoeg om te liggen en zodoende stonden allen dicht op elkander gedrongen. Een hoek was gereserveerd voor de natuurlijke behoeften. De kanpunik Casimir Stepczynski, de deken der omgeving, werd gedwongen om samen met een Jood deze plaats met zijn blote handen te reinigen, hetwelk, gegeven het groot aantal der gevangenen , een vermoeiende arbeid was. En dit enige weken lang. Als de vicarius Adam Musial den kannunik wilde aflossen, werd hij met geweerkolven op de ruwste wijze geslagen en gestoten.”

Napraten over Finland

In de Franse kranten van deze week treffen twee gedachten, die blijkbaar, want we lazen

ze links en rechts, de instemming hebben van heel Frankrijk.

le. De schuldkwestie. Men demonstreert deze het beste als men de verschillende data combineert:

Op 5 Februari besluit de hoge krijgsraad der Geallieerden om personeel naar Finland te zenden, dat echter al sedert Dece’* er strijdt. Op 20 Februari staat het klaar om ingescheept te worden. Op 7 Maart overhandigt Daladier aan Finland een nota, waarin het vertrek der troepen afhankelijk wordt gesteld van het verzoek uit Helsinski.

Echter uit de verklaring van minister Chamberlain volgt, dat de ambassadeur van de Sowjet reeds op 22 Februari Engeland verzocht had harde vredesvoorwaarden over te brengen en op 7 Maart kon men in de Parijse bladen lezen, dat Zweden de boodschap had overgebracht. De conclusie ligt voor de hand. De hulp was te laat.

20. lemand met gezond verstand begrijpt kwalijk, waarom men zonder het volkenrecht te schenden aan Finland wel wapenen mag verschaffen, maar geen soldaten.

Als er in een huis een misdaad gepleegd wordt, dan begint men geen rechterlijk proces, maar de politie forceert de toegang en als men door het huis van den buurman moet gaan, dan gaat men niet eerst den huiseigenaar raadplegen. Men handelt snel. Het gaat in een noodgeval niet om het eerbiedigen der reglementen, maar om het redden van een slachtoffer en de arrestatie van den misdadiger. Het levensrecht van Finland was groter dan welk ander recht.

Wij zullen zeker de oorlog verliezen als wij steeds de juridisch-juiste positie kiezen en onze tegenstanders de strategisch-gunstigste.

Over lijkverbranding

Na het overlijden van een persoon ontstaat een verbrandings (verterings-) proces, dat bij begraving in een langzaam tempo, bij verbranding in een veel vlugger tempo geschiedt. De eindproducten zijn hetzelfde. Hieruit volgt dus reeds, dat ook een katholiek niet spreken mag van intrinsiek kwaad. Men zou lijkverbranding alleen kunnen veroordelen wegens bezwarende omstandigheden. Er is geen enkele natuurwet, noch ook een positieve goddelijke wet, die het verbiedt.

Uit dit alles volgt, dat dus het verbod, dat de Roomse Kerk heeft uitgevaardigd tegen lijkverbranding, ook volgens haar eigen leer, slechts voor haar onderdanen geldt.

De redenen vóór en tegen zijn wel te herleiden tot argumenten van traditie en gevoel. In een zo tere zaak als de onderhavige moet men die niet gering achten, maar niemand ontleent aan zijn standpunt het recht het andere als minderwaardig af te wijzen en nog minder mag hij beletten, dat de ander op zijn wijze deze delicate taak verricht.

Hoe slecht men zijn verlies kan nemen, leze men eens af uit sommige Roomse bladen, die in deze dagen in de ene kolom erkennen, dat verbranden niet persé een ontkenning is van de onsterfelijkheid der ziel, noch een manifestatie tegen de leer der verrijzenis (dit zlin de argumenten uit de oude doos), maar in de volgende kolom hun afkeer betuigen van de drijvers, die om allerlei futiele redenen afwijken van een oeroude christelijke traditie.

En toch wordt ons voorgehouden, dat de R.K. poiitiek zich laat leiden door overwegingen van alleen maar de natuurlijke zedeleer?

Neutraliteit

Hierover schrijft M. ter Braak In Groot Nederland. Wij citeren zijn beschouwingen, zonder ze geheel en al te onderschrijven.

Hij herinnert aan het feit, dat de neutraliteit een modern begrip is. De christelijke leer kent slechts de rechtvaardige oorlog en zijn tegendeel. Wie de rechtvaardige oorlog voert, strijdt voor een rechtvaardige vrede en dus voor allen. Neutraliteit bestaat niet, want ze zou betekenen, dat men neutraal was tegenover God; de „lauwe”! Hugo de Groot zegt dan ook. ergens, dat het de taak van derden is