ondergaan, maar hun gedachte van de toenemende noodzaak van ordenend ingrijpen wordt door de werkelijkheid bewaarheid. 'Van de ene crisis naar de andere ontwikkelt zich het bedrijfsleven moeizaam naar een evenwicht, dat het uit zichzelf niet meer bereikt. De ene bedrijfsgroep na de ander wil gesteund worden en geeft daarmede haar aanspraak op leiderschap prijs. Planioos ingrijpen geeft aan het geheel vaak een chaotisch aanzien. De vage hoop op herstel van „normale” verhoudingen verdwijnt nooit geheel. Maar steeds duidelijker blijkt, wat er nodig is.

In dit vinden van de economische politiek van de toekomst voor ons land, kan het socialisme een pioniersrol vervullen ook als het slechts door één van de bevolkingsgroepen wordt gedragen. Onze socialistische onderzoekers hebben het voordeel, dat zij tegenover het economische leven staan zonder het onbewuste dogma van de „normale verhoudingen”. Zij weten, dat elke situatie veranderlijk is, dat geen enkele ooit terugkeert. Zij worden niet belemmerd door het dogma van de staatsonthouding, en durven een diep ingrijpende maatregel wel te overwegen. Wanneer zij' er voor zorgen, dat zij ook de eigen dogma’s met kritiek hanteren, dan vinden zij in de jarenlange praktijk van de socialistische economische maatschappij-ontleding een grondslag, die niemand van de anderen heeft. Wat er in de socialistische beweging leeft aan besef dikwijls het gevolg van harde ervaring van de economische werkelijkheid en haar ontwikkeling wordt bij geen andere groep der bevolking gevonden. Dit is geen zelfverheffing, want wij weten hoezeer de socialisten in hun waardering van geestelijke dingen, die in wezen belangrijker zijn, vaak tekort zijn geschoten. Maar het fonds van economische kennis en ervaring van de beweging 'vormt voor de studerenden een vruchtbare voedingsbodem voor hun werk. Wanneer zij daarbij nog onbevooroordeeld in zich opnemen de resultaten van de nieuwere wetenschappelijke economie, met haar neiging tot volstrekt ondogmatisch onderzoek, dan kunnen zij' het algemene inzicht daarmee alleen maar vooruit brengen. Er is nog veel daarnaast nodig. De socialisten zullen b.v. begrip moeten krijgen voor de plaats en de taak van de moderne bedrijfsleiders, die volstrekt niet alle de overtuigde dienaars van de kapitaalbezitters zijn, maar die voor probiemen staan, waarvan de meeste socialisten geen idee hebben.

Wanneer het Nederlandse socialisme dit alles echter wil, zal het in de wederopbouw van ons arbeidsleven een stuwende en voorlichtende functie kunnen verrichten, waartoe geen der andere groepen in zo sterke mate in staat en geroepen is. Dat geldt van de hoogste tot de laagste geledingen van de beweging: het is een kwestie van mede vooraangaan in het onderzoek, van voortstuwen in de poiitiek, van doorgeven aan steeds ruimere kringen, van verantwoorde propaganda.

Een andere typisch socialistische taak: de sociale politiek. Misschien vindt men nergens zoveel besef van de noden, die in het gehele volk nog bestaan, als bij de socialistische beweging. Zij kent die noden alweer uit eigen harde ervaring. Zij weet de zwakke plekken niet alleen, maar zij weet ook van onrecht, dat blijft voortbestaan, van ten hemel schreiende armoede, van de nauwelijks bedekte schande van onze samenleving. De stem van het socialisme is dikwijls wat rauw en onbeheerst geweest, maar het was heel vaak de stem der gerechtigheid, die om voldoening vroeg. Nu zijn wij wat evenwichtiger geworden, misschien wel eens te evenwichtig. Maar onze roeping is dezelfde; in de zorg voor de sociale gerechtigheid vooraan te staan. Zo is er, ook als het socialisme niet in een glorieuze zegetocht het hele land verovert, een roeping voor ons, sociaiisten. Als geestelijke groep in het Nederlandse volk hebben wij ons eigen karakter, onze eigen taak. Wij' kunnen vooraangaan op de gebieden van economische hervorming en van maatschappelijke zorg. Wij zullen daarnaast op geestelijk en godsdienstig gebied nog veel hebben te leren. Maar als wij er in slagen, het contact met de anderen te bewaren en te versterken (het mogen dan mee- of tegenstanders zijn) dan zullen wij niet tevergeefs in het grote geheel onze plaats innemen. Integendeel! P. KUIN.

k » • , ƒ K# . I Ê\k/r‘ i ƒ V \JLI L V d \JLL

Het hoofdstuk Polen besloten

Een architect, die nog gelooft aan het herstel van Polen, had een brief geschreven aan den leider van een vroeger bestaande vereniging: „Duitsland-Polen”. Hij bepleitte daarin het herstel van deze organisatie; men kon toch niet eeuwig oorlog blijven voeren, en dan zou deze vereniging goede diensten kunnen bewijzen door een vorm van samenwerking te vinden. Wij, Duitsers, hebben toch ook aan de Polen veel te danken, denk maar aan de bevrijding van Wenen van de Turken, etc., etc. Het is „Das Schwarze Korps”, dat deze brief publiceert en er bij aantekent:

„Het hoofdstuk Polen is voor ons afgesloten. De Pool was in zijn volkskarakter altijd laf, wreed en onbetrouwbaar, hij haatte den Duitser, zoals elk minderwaardig wezen het betere haten moet. De Pooise geschiedenis der twintig laatste jaren is voor ons slechts één criminele daad, de Pooise ziekte werd toen geopereerd en voor goed uitgesneden.” En de briefschrijver kreeg te horen: „We hadden niet gedacht, dat zoveel burgerlijke gevoelszwijmelarij, zoveel ontstellende nationale „instinctloosheid” in de zevende oorlogsmaand mogelijk was. Het jonge Duitsland zal deze oorlog winnen, omdat het geheel anders denkt, dan gij, moede verzoeningsapostel,”

Beschaving

Julien Benda geeft van het woord drie verklaringen, die dienstig kunnen zijn, als men dit woord wenst te hanteren (Marianne, 20 Mrt.):

1. Sommigen kenmerken de beschaving als organisatie. Het vermogen tot organiseren Is dan het kenmerk van een beschaafde maatschappij. Men ontmoet deze opvatting nog al eens in Duitse geschriften. Zo besloot Prof. Ostwald tot het recht op wereldheerschappij van Duitsland, omdat dit volk in de hoogste mate ingeboren had de aanleg tot organisatie en aldus de mensheid vermocht te leiden. Men denkt in het huidige Rusland er ook zo over, omdat, volgens de communisten, een wereld georganiseerd volgens hun systeem, pas in staat is het hoogste rendement te geven en krachtens dit voorrecht pas de naam verdient van beschaafd. Voorbeelden van deze beschaving zijn het leger en de fabriek, voorzover deze slechts gehoorzaamheid en tucht kennen. Deze opvatting is, al wil ze het niet altijd toeeeven, wezenlijk anti-individualistisch.

2. De tweede opvatting is de artistieke. Het grote kenmerk van een beschaafde maatschappij is dan het vermogen, dat ze heeft om werken van kunst en verstand voort te brengen en deze te waarderen. Volgens dit inzicht zou het type van een beschaafde maatschappij het best vertegenwoordigd worden door het Italië van de Renaissance, hoewel het een wereld van moordenaars was. Zonder organisatie is deze opvatting wel heerszuchtig. Zij is van oordeel, dat een gehele klasse van burgers in slavernij moet zwoegen, om de anderen in de gelegenheid te stellen zich uit te vieren voor hun kunstzinnige oefening of eenvoudigweg volgens hun artistieke smaak. Enige jaren geleden nog, kende men aan een natie, die deze waarden voorstelde, het recht toe een ander volk, dat ze miste, te onderwerpen. 3. Een derde opvatting zou men de morele kunnen noemen. Kenmerk is, dat zij de rechten erkent van de menseiijke persoonlijkheid, als individu en als natie en dat ze zich beijvert deze te doen eerbiedigen. De wezenlijke eigenschap van zo’n beschaving is dan ook haar rechtvaardigheid. Op bijzondere wijze komt deze opvatting tot haar recht bij de Engelsen, die ze de wereld voorgehouden hebben sedert de Magna Charta van 1224. Zij is gemeengoed geworden van alle democratieën. Wij willen deze opvatting in het huidige conflict verdedigen.

Hiertegen worden weleens moeilijkheden gemaakt. Zo zijn er estheten, die ons verwijten, dat door deze eerbied voor het zedelijke, wij de waarden van de geest miskennen. Integendeel zo houden wij vol wij zijn het, die deze waarden begunstigen door de vrijheid toe te

staan, waarbuiten hun opvlucht vrijwel onmogelijk is gebleken. Inderdaad zijn alleen in de democratieën deze laatste twintig jaren werken van betekenis op artistiek en intellectueel gebied ontstaan, terwijl men zich in de totalitaire staten verbaast over de geestelijke armoede. Dit komt hier vandaan, wijl in de democratie, juist om reden van haar liberale gezindheid, men bij den burger werkzaamheden toestaat, die niet rechtstreeks baten aan het geheel, luxe-bezigheden dus, waartoe nu juist kunst en wetenschap behoren. De waarheid is, dat de democratische beschouwing wel is waar aan de gaven van de geest het recht ontzegt anderen te onderdrukken, maar in geen enkel opzicht de uitoefening van deze gaven belemmert.

Ook beweert men wel, dat door de voorkeur voor de individuele vrijheid, men niet meer de mystiek van zelfverloochening verstaat, de verrukking van den burger, die blijmoedig zijn natuurlijkste verlangens onderdrukt om de gemeenschap te dienen.

Inderdaad, hier ligt de vuurproef der democratieën en de toekomst zal uitwijzen, of ook haar leden hun vrijheid in die mate kunnen beperken, als het algemeen welzijn dit vergt. Evenwel mogen deze inperkingen nooit doel in zich zijn. Men kan deze opofferingen slechts eren voorzover ze in dienst staan van de gerechtigheid, „Rechtvaardigheid zonder kracht is machteloos”, zegt Pascal, Maar dat mag niet beletten, dat rechtvaardigheid rechtvaardigheid moet blijven, wel onderscheiden van de kracht, èn een wezen van hoger orde.

Gaat Duitsland toeslaan?

Een goede samenvatting en brede ontwikkeling van het belangrijkste argument pro geeft „Sub Umbra”, in de „Nieuwe Eeuw”. De aankondigingen van Hitler c.s. kan men naast zich neerleggen. Hun verklaringen zijn al te dikwijls afgelegd met andere bedoelingen, maar er zijn drie argumenten, die de Duitse heersers weleens konden dwingen toe te slaan:

10. De economische toestand is verre van schitterend. Dit werkt op de duur deprimerend.

20. De pressie op Roemenië neemt toe, nu de vaart op de Donau weer vrij is. De bereidvaardigheid echter van Roemenië om te leveren zou wel eens kunnen verminderen als de macht der geallieerden in het nabije Oosten toeneemt. Grote passagierschepen als de „Mauretania” en de „Queen Mary”, binnenkort ook de „Queen Elisabeth”, worden naar de Stille Oceaan gedirigeerd. Bedoeling zal wel zijn, troepenvervoer uit Australië en Nieuw Zeeland. Deze drie schepen alleen al zijn in staat in zeer korte tijd een heel leger te vervoeren. Weldra zullen dus de Balkanstaten door de geallieerde en Turkse legers zich voldoende in de rug gedekt gevoelen om minder onderdanig tegenover Duitsland te zijn.

Dit klemt wellicht nog meer voor Italië wegens de aanwezigheid dezer legers vlakbij Libye, het Suezkanaal en Abessynië, temeer, omdat de macht ter zee van de geallieerden dagelijks toeneemt. Zal Duitsland dan niet pogen de geallieerden voor te zijn bij hun pogen om in Oost-Europa de overhand te krijken? Alleen, wanneer Duitsland er in slaagt binnen zeer korte tijd de Westerse mogendheden een zware slag toe te brengen, is er kans, dat de Balkanstaten eieren voor hun geld kiezen en Italië aan Frankrijk een door Mussolini opgemaakte rekening zal presenteren.

30. Rusland heeft nooit zulke sterke riatuurlijke grenzen gehad als nu. In Polen is deze grens met rivieren getraceerd, in Finland is de Karelische landengte en in de Karpathen staat ten overvloede een sterk leger. Naarmate Stalin sterker is, zal hij meer-eisend zijn bij zijn hulp aan Duitsland. Reeds nu is typerend, dat hij geweigerd heeft de status quo in de Balkan voor lange tijd te garanderen en hen aldus als leveranciers een steun te laten zijn voor het Derde Rijk.

Onzekerheid ten opzichte van de Balkan, van Italië en van Rusland. Er is reden voor Duitsland om toe te slaan, en wel toe te slaan, niét in het Z.O. van Europa, daar haalt het zich het ongenoegen van zijn partners op de