Hij ging uit naar zijn broeders en zag hun dwangarbeid aan

Ex. 2:1—10. En een man uit het huis Levi ging heen en huwde een dochter van Levi. Die vrouw werd zwanger on baarde een zoon. Ziende dat het een schoon kind was, verborg zij hem drie maanden lang. En toen zij hem niet langer kon verbergen, nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek dit met asphalt en pek. legde het kind er in en plaatste het in het riet aan den oever van den Nljl; terwijl zijn zuster op enige afstand ging staan, om te zien wat van hem zou worden. Toen nu de dochter van Farao naar den Nijl afdaalde, om zich te baden, terwijl haar slavinnen langs den Nijl gingen, zag zij een kistje in het riet en liet het door een harer slavinnen halen. Zij opende het en zag zowaar een schreiend knaapje. Zij kreeg er medelijden mede en zeide: Dat is een van de kinderen der Hebreen. Hierop zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Wil ik een min uit de Hebreeuwse vrouwen voor u gaan halen, die het kind voor u zogen kan? Farao’s dochter zeide: Ga. Toen ging het meisje de moeder van het kind halen. Farao's dochter zeide tot haar: Daar hebt gij dit kind: zoog het voor mij; ik zal u uw loon geven. Zo nam die vrouw het kind mede en zoogde het. En toen het kind groot was geworden, bracht zij het aan Farao’s dochter: hij werd haar ten zoon, en zij noemde hem Mozes; want, zeide zij, uit het water heb ik hem getogen.

MDzes. Hij ging uit tot zijn broeders en !ag hun lijden. Zijn jonge verontwaardiging is fel. onpractisch fel. Op de wandaad van een Egyptisch opzichter volgt de zijne en maakt vlucht noodzakelijk. Maar het vergeten is den emigrant in zijn veilige welvaart niet gegund. Of, juister: hem wordt vergund wakker te blijven. Zij'ns ondanks moet hij luisteren en gehoorzamen als de stem spreekt over het geroep van Israël dat opstijgt in Egypte. Mozes zal Ood dienen en de zijnen. Hij gaat, al is hij ~zwaar van mond en tong”, om met aardse machthebbers te confereren, om een weerspannige schare te leiden tot een beter lot.

Als dat volk, waarin de herinnering leefde aan aartsvaders in een ver land, in onafhan-

Rembraadt Het vinden van het biezenkistje

kelijkheid, dat volk in de ellendige verdrukking, dan tenslotte na voldoende wonderen te hebben aanschouwd bereid is mee te gaan, tot zijn heii, begint het pas. Als de uittocht na de afmattende strijd van ingetrokken beloften en dwingende plagen, na de ingespannen achtervolging, een feit is, daar aan de overzijde van de Rode Zee, dan komt het zwaarste.

„Dat volk” zeiden we, maar eigenlijk maakt Mozes pas zijn volgelingen tot een werkelijk volk als hij hen bij de Sinaï samensmeedt door de wet en hen voor altijd bindt aan den God van die wet. En desondanks rebelleert Israël dan nog. Het heeft Jahwe als enigen heer erkend, maar hij is ver en hij is veeleisend. Het heeft de wet aanvaard, maar dat maakt overtreding mogelijk.

Het valt alles zo tegen. Wat is men begonnen? Was het werkelijk zo slecht in Egypte? Er is gemopper en wantrouwen. Zo van buiten gezien is het geen glorieuze tocht, die eindeloze omzwervingen tussen de Rode Zee en de Jordaan, veertig jaar lang! Er is weinig groots aan de kleine strijd, nu hier, dan daar. Maar misschien is de heldhaftigheid alleen stellig te onderscheiden waar men volhoudt juist op een zo ontmoedigende, zo afstompende tocht, dat het doel nog altijd heerlijk en heilig is. Mozes houdt vol en hij brengt het volk zover dat het doel, het beloofde land zichtbaar is. Verder mag hij niet gaan, omdat hij ongeduldig is geweest, omdat zijn verlangen groter was dan zijn vertrouwen. Een ander zal zijn werk voortzetten en in het beloofde land wachten nieuwe moeilijkheden. Het doet er niet toe: Mozes heeft de goede weg gewezen.

Wie was hij? O. een Jood, men kende zijn ouders en zijn familie, een heel gewoon mens zoals wij allen; een man uit het huis Levi ging heen en nam een dochter van Levi. Deze Amram en Jochebed waren Mozes’ ouders. Zo is ook die beweging waaraan Mozes’ leven ons telkens deed denken heel ~gewoon” ontstaan. Ook het socialisme heeft familie die ons wel bekend is en we denken aan het liberalisme en aan Hegel. Maar toch

Over Mozes werd dat wonderlijke verhaal verteld van het biezen kistje. Uit het water was hij aan land getrokken: Mozes. Maar wat van ons een ingewikkelde redenatie vergt, was

voor den mens uit dat verre verleden in die paar regels duidelijk gezegd: Leven dat aan komt drijven uit het water beeld van het dodenrijk is eeuwig leven, altijd zich ver-, nieuwend, spontaan leven. In Mozes, van wien men zo uiterlijk alles wist, was tegelijk een groot geheim; iets nieuws begon in hem; uit de bodemloze diepte der eeuwigheid spoelt het op onze kusten aan. lets van eeuwigheid herkent men in den man, die de nood van zijn broeders en de roep van God en de verblindende belofte in hardnekkige trouw blééf verstaan.

Is er in dat andere, in het socialisme, ook iets van het geheim, ook iets van een volstrekt nieuw begin dat aan komt drijven en zijn taak hier vervult naar een innerlijke wet zij het niet zonder falen.

Mensen hebben het stellig geweten, mensen hebben zelfs daarin het enig-nodige menen te vinden, zoals mevrouw Holst toen zij het onderstaande schreef. Wij kunnen dat waarschijnlijk niet. Maar dat het mogelijk was, pleit voor het onbegrijpelijke element onder alle redelijkheid.

Wanneer wij in deze wereld de Meidag nen vieren, te midden van angst en verschrikt king, te midden van ellende en verdrukking, die ook nu ten hemel schreien, dan is het doordat wij in het socialisme, onder alles wat ook hierin „onuitsprekelijk vermoeiend” is en „louter ijdelheid”, een geheim vermoeden, altijd jong en altijd fris en altijd vol belofte en mogelijkheden, een diepe verheugenis zélfs nu.

F. KALMA—KOOPS.

Wij hebben het doel gevonden waaraan ons hart zal gezonden dat duurzaam het leven vult, tiiat alle begeren stilt:

wij hebben ze gewonnen, de heldere horizonnen van dodenrijke goedheid klaar-oneindig gespreid. Zo als de manelanip

hangt boven rosse stadsdamp een zilverblank vredig licht, zo straalt in ons hart een gezicht boven al het troeble van nu.

alles wat hard is en ruw: onzegbaar lieflijk gelaat

dat zuiver omlijnd in ons staat van een enige Mensheid

niet meer verscheurd door strijd.

H. ROLAND HOLST.

BOEKBESPREKING

Uren met Andersen, door Ina Boudier—Bakker; gebonden ƒ2.50. Hollandiadrukkerij, Baarn.

Tussen de uren met Spinoza en Schopenhauer kan men nu ook uren met Andersen doorbrengen en ik weet niet, of het voor de wijsgeren een eer is naast een sprookjesverteller te staan, of dat de dichter gevleid moet zijn met opgenomen te worden' in het gezelschap der philosophen. Er zijn sprookjes even diepzinnig en wijs als de prachtigste spreuken uit de metaphysica en er zijn wijsgerige stelsels die het zij in vertrouwen verteld op sprookjes lijken. Neen! de combinatie is toch zo vreemd niet.

In de Inleiding wordt ons verteld van Andersen’s leven. Het boek bevat ook fragmenten uit andere werken, maar tenslotte is dat alles van betrekkelijk belang. Het gaat om de sprookjes en die zijn prachtig.

Bij de lectuur viel me weer eens op, hoe wreed veel sprookjes zijn. In het goede sprookje krijgt lang niet altijd de brave een beloning en de boosaard zijn verdiende straf en toch is elk verhaaltje zinvol en heeft zijn eigen onverbiddelijke logica.

Het is moeilijk te achterhalen, welk genot een sprookje ons geeft. Het is niet louter een vlucht uit de werkelijkheid. Integendeel: de meeste sprookjes zijn van een angstwekkende realiteit en de diepste instemming, die het mooie sprookje krijgt, is wel, dat het echt gebeurd is. Er lopen nog altijd keizers in nieuwe kleren en herderinnetjes zijn doodsbenauwd om met schoorsteenvegers door een donkere kachelpijp te kruipen, en waar heb ik ook alweer dien waardigen ouden Chinees gezien, die, omdat hij een kram in zijn hals had, niet ja kon knikken en zich toen in zwijgende waardigheid gehuld had. Met een meewarige glimlach de wereld bezien, dat leert ons het sprookje en vandaag is dat wel hard nodig. RENË.