Zuiden zich gewonnen. Van de kapitulatie van generaal Lee op 9 April ’65 dagtekent de afschaffing der slavernij, al duurde het nog maanden eer die afschaffing in de wet werd geschreven.

Een zucht van verademing is toen zeker door millioenen harten gegaan over de gehele aarde. Maar de gevolgen van een euvel, dat eeuwenlang geknaagd heeft aan het lichaam van een volk, kunnen door geen operatie ineens verholpen worden. 75 jaar na de opheffing der slavernij zijn de negers in de Zuidelijke Staten nog altijd feitelijk rechteloos, vormen zij nog een soort ~onaanraakbare kaste”. Het negervraagstuk in Amerika is ver van zijn oplossing. Haat en verbittering zijn aan weerskanten groot.

Misschien is het voornaamste resultaat van de bevrijding, dat aan de lijdzaamheid der negers een einde is gekomen. Zij strijden nu zélf tegen onderdrukking, voor sociale gelijkberechting. Zij hebben hun pers, hun scholen, hun universiteiten; zij blijken zeer begaafd op artistiek gebied; zij streven met de onstuimigheid van een jong ras naar de ontplooiing hunner geestelijke krachten.

~Gods wegen zijn niet onze wegen” maar de beweging der mensheid, voorwaarts en opwaarts, zet zich toch altijd weer door.

H. ROLAND HOLST.

Wonderlijke wereld

Lees maar, er staat niet, wat er staat. Er staat: „o moeder, zult gij ooit een bontjas dragen? gaan nu de rozen naar het hospitaal?’’

Een jaar na elkander zijn bij Nijgh en Van Ditmar twee romans van een tevoren onbekende schrijfster verschenen; in ’3B Catherina en de Magnolia’s, in najaar ’39 Wereldtentoonstelling, beide van Jo Boer. Het lijkt mij, alsof Jo Boer eigenlijk niet helemaal binnenkomen mag in het uitgelezen gezelschap der Nederlandse letterkundigen. Het eerste boek is waarschijnlijk een bescheiden boekwinkel-succes geweest, maar de vaklui hebben er niet veel notitie van genomen, over het tweede heb ik niet veel anders dan een enkel zuur kritiekje gezien. En toch is naar mijn indruk die Jo Boer nu juist een schrijfster om in het oog te houden.

Haar boeken zijn knap. Dat kan u niet schelen? De officiële critici wel, en terecht. Het kan u óók wel schelen, want een knap geschreven boek maakt een veel dieper indruk op u dan een van een middelmatig schrijver, alleen hebt u dan niet in de gaten dat dat aan de knapheid ligt. Maar de officiële critici zijn misschien de laatste jaren verwend met werk van knappe schrijvers. Ik noem in het Nederlandse proza Vestdijk, ik noem Bordewijk, ik noem Jeanne van Schaik-Willing. Die hebben wel dadelijk mogen binnenkomen in het litteraire heiligdom. Ze zijn ook werkelijk duizelingwekkend knap Dat wil niet zeggen dat hun boeken geen fouten hebben opvallende zelfs —, maar wel dat hun psychologisch inzicht aan de ene, en hun uitbeeldingsvermogen aan de andere kant, de lezer feitelijk in een voortdurende staat van verbluftheid houden. Die staat van verbluftheid nu is voor de litteraire fijnproever een aangename sensatie, en daarom prijst hij zulke schrijvers tot in de wolken, vaak zonder zich van de ~waarde” van hun boeken duidelijk rekenscha,p te geven. Mevrouw Van Schalk, de schrijfster o.a. van „Sofie Blank” en „Uitstel van Executie”, is voor mij een voorbeeld van een zeer aanzienlijk talent, waar toch eigenlijk niet veel van te verwachten valt, omdat het a priori met onvruchtbaarheid is geslagen.

Jo Boer daarentegen is niet meer dan gewóón knap, maar haar talent houdt m.i. veel meer mogelijkheden in, omdat het in een zoveel vruchtbaarder grond van menselijkheid wortelt.

„Menselijkheid” het is eigenlijk een ge-

vaarlijk begrip om mee te werken, want men kan er alles onder verstaan; het hoogste en het laagste in mensen, het algemeenste en het allerbijzonderste. Door zijn „menselijkheid”, dunkt mij, heeft dat eerste boek van Jo Boer een zeker succes gehad. Het is een geschiedenis van menselijk lotgeval; van werk en eerzucht en moederliefde, van hartstocht en strijd, schuld en boete. Dat boeit. Lees maar de samenvatting op de binnenkaft;

„In een grote Italiaanse boerderij, gelegen temidden van uitgestrekte tuinen en uitkijkende over wijn- en olijvenlanden, troont als heerseres de machtige Teresa. Zij is het onwettige kind van een boerendeern en een voorbijtrekkend arbeider. Uit medelijden werd haar moeder op de hoeve geduld. Medelijden dat door moeder en dochter door overmatig werk werd beloond. Toen Teresa vijftien jaar oud was, stierf de boerin. Thuiskomende van de begrafenis zag de boer, dat Teresa geen kind meer was.” Enzovoort. Teresa krijgt drie zoons, de oude boer sterft, en het gewezen verschoppelingetje is grondbezitster. „Het boek bevat in hoofdzaak de geschiedenis van deze Teresa en van haar zonen. Catherina wordt onverwacht door haar gevoeligste zoon Salvatore als vrouw uit Napels medegebracht. Het vrouwtje brengt geen geluk op de hoeve. Bernardo, de jongste zoon, door de moeder uitgehuwelijkt aan een rijk maar onbekoorlijk meisje, verheft op zijn schoonzuster. Als Catherina een dochter van Bernardo ter wereld heeft gebracht, wordt Bernardo door de bedrogen echtgenoot, Salvatore, doodgestoken. Salvatore komt in de gevangenis, waar hij sterft.” Enzovoort.

Verwondert het u, dat zo’n boek graag gelezen wordt? Het is een pakkende geschiedenis, vol „menselijkheid”, en wat In onze Hollandse ogen misschien wat te zwaargeladen en te hartstochtelijk is, dat wordt aannemelijk door het Italiaanse milieu. Voeg daar dan nog bij, dat de schrijfster veel moois over het Italiaanse landschap weet te vertellen

En toch, toen ik na de roman zelf die samenvatting las, heb ik minachtend gegrinnikt. Hoewel hij juist is. Want het is met de boeken van deze schrijfster zó; „er staat niet wat er staat.” En het is niet om deze, maar om een veel dieper en veel wezenlijker menselijkheid, dat ik er mijn hart een beetje aan verloren heb.

Men denkt; Die Jo Boer is blijkbaar verknocht aan het Italiaanse land; haar belangstelling gaat naar een heftig, primitief soort mensen, en zij beschrijft opkomst en verval van een boerengeslacht. Maar neen, haar andere boek speelt in Parijs, in de wereld

van overbeschaving en kunstmatigheid, die een internationale tentoonstelling is. De meest uiteenlopende typen, van allerlei levensstaat, van allerlei landaard, worden een ogenblik voor de lezer „tentoongesteld”; machtige excellenties en arme duvels met lekke schoenen en geen dak voor de nacht, Hollandse kleinburgers en Hongaarse oplichters, een Engelse vrouw, rijk, lelijk en fatsoenlijk, en een' klein Russinnetje in een rosé avondjurkje met gouden stippen, weerloos, arm en niet meer fatsoenlijk

Maar ook dit is niet belangrijk, al hebben deze figuren zich dieper in mijn herinnering gegrift dan Salvatore en Bernardo en de mooie Catherina. Belangrijk is de eindeloze verwondering van de schrijfster over deze wereld, die zo prachtig en zo vreselijk is. Een van haar gaven is een sterke zintuiglijke gevoeligheid: voor kleuren, reuken, verrassende effecten, hartverheugende harmonieën. Daarom schrijft zij met zo’n liefde over het stoffelijk schoon van Italië, en het stoffelijk schoon van de Koloniale Tentoonstelling; daarom kan ze de liefde van haar personen voor die schoonheid zo begrijpen. Maar prachtig zijn voor haar niet minder de mensen, met al hun kleinheid en al hun kwaad. Excellenties?, schooiers?, harde werkers?, moordenaars?

„er staat niet wat er staat. Er staat:

-,,0 moeder, zult gij ooit een bontjas dragen? gaan nu de rozen naar het hospitaal?”

Dat is het tenslotte wat de dichter Nijhoff in een paar regels heeft uitgesproken: de dwalende, zoekende, van heimwee doortrokken liefde van mensen, waaruit altijd weer dezelfde paar woorden opklinken: moeder bontjas rozen hospitaal. Het hospitaal, het hulpeloze leed, en de broze schoonheid van de rozen; het armelijk maar glanzend symbool van aardse welstand, en dat éne woord „moeder”.

Wie de wereld zó ondergaat, zal haar moeten liefhebben. Alle verschrikkingen zullen zijn liefde alleen maar dieper en smartelijker maken. En dat hij haar moet liefhebben ondanks die verschrikkingen, wordt hem een bron van eindeloze verwondering, een verwondering, die zich weer tot eerbiedige liefde verdiept.

Daarom niet omdat het volmaakte meesterwerken zijn, maar omdat zij deze kiem in zich dragen wijs ik u op deze boeken. M. H. VAN DER ZEYDE.

BOEKBESPREKING Hans Habe: Zu spat? (Oprecht-Verlag New York.)

De eerste indruk: het boek is erg lijvig, en de aanbevelingen van den uitgever zijn niet aanbevelend. Dan begin je te lezen, en na de eerste 50 bladzijden constateer je reeds, tot je eigen verbazing: wat hier staat is doordacht, prachtig geformuleerd, plastisch uitgebeeld. Je bewondert zo menige treffende definitie, en zeker niet in de laatste plaats de mensen- en tijdkennis van den jongen Duitsen emigrantenschrijver Hans Habe. De auteur schildert een tijd, waarin geen mens zichzelf toebehoort, waarin hij het verleerd heeft „morgen” te denken, omdat er morgen niets meer is. Hij roept met niet te overtreffen uitbeeldingsvermogen de beslissende Septemberdagen 1938 in ons geheugen terug, die schandelijke gebeurtenissen die niet de vrede, maar de oorlog israchten.

In deze spookachtige dagen vechten drie Duit sers in Zwitserland hun privéoorlog uit. Twee mannen voeren een strijd om een eerUjke, „unzeitgemasse” vrouw. Zij staat tussen hen, d.w.z. tussen twee werelden. Want de een vertegenwoordigt het ontwakende, zoekende en twijfelende Duitsland, en hij „trekt, in zijn strijd vóór Duitsland, tégen Duitsland ten oorlog”. De ander representeert het Derde Rijk. De vrouw, heen en weer geslingerd tussen de wil tot plichtsvervulhng en een brandend verlangen zich over te geven aan de liefde, gaat de dood in, „schakelt zich uit”, om een einde te_maken aan de grote verwarring. |

Deze roman van een strijdvaardig humanist en overtuigend kunstenaar, die ons schrikwekkend duidelijk aantoont, hoe het leven van den enkeling gekoppeld is aan dat van een wereld van Veitsdansers, verdient aandachtig door velen te worden gelezen. h. W.