Nieuws van Overat

Portret van Chamberlain

In de ..Nineteenth Century” schreef de uitgever: „Voor Engeland zijn dit donkere dagen. Mislukking in den vreemde, corruptie in eigen huis, de ontactische behandeling van de arbeidersorganisaties (die nochtans hun vaderlandsliefde hebben betuigd even ondubbelzinnig als ze het in de vorige oorlog deden), het gemis aan politiek leiderschap, dat zo bitter nodig is voor een publiek, dat enthousiast elk gedurfd initiatief ondersteunt, elk hartelijk gemeend woord, de zwakste tekenen van werkelijke bestuurskracht al deze dingen tezamen maken het meer en meer twijfelachtig, of deze regering de oorlog kan winnen. Het is een ellende, dat het initiatief nog steeds bij Hitler berust, dat de vraag alleen maar is: „Wat gaat hij doen?” en nooit: ~Wat zullen wij doen?”

Mr. Chamberlain is een patriot en hij is even hardnekkig besloten de oorlog te winnen als hij destijds besloten was om de vrede te winnen. Maar hij heeft de vrede verloren, omdat zijn begrip van buitenlandse zaken en zijn mensenkennis te begrensd was, hoewel hij een aanzienlijke sluwheid bezat. Hij heeft wat bijgeleerd, sedert het begin Van de oorlog (wie heeft dat niet?) maar zijn hoofdgebreken blijven. Hij begrijpt het vasteland niet, en allerminst Duitsland, en zijn omgeving bestaat nog steeds uit mensen, die deze oorlog schijnen te beschouwen als een fabrieksconflict, alsof de Duitsers een mooi aanbod hadden gekregen, het stomweg hadden verworpen, daarna aan het staken waren geslagen en nu onderworpen moesten worden door een soort van lock-out (uitsluiting), die hen, met verloop van tijd, wel tot rede zal brengen. Maar de oorlog lijkt helemaal niet op een fabrieksconflict en degenen, die over de aanstaande vrede denken in termen van een verzoening als tussen werkgevers en werknemers, zullen zeker de vrede verliezen, zo ze al de kans krijgen zich er mee te bemoeien.

Het Franse standpunt

Odette Keun vat aldus de opvattingen in Frankrijk samen. Uitgezonderd de nog steeds niet uitgeroeide communisten en de politieke agenten van het Derde Rijk, heerst er in Frankrijk eensgezindheid hierover, dat de Engelse discussies over de vredesdoeleinden voorbarig zijn en wel op deze drie gronden:

Ic. De Franse geschiedenis bestaat uit een lange serie pogingen tot weerstand aan de Teutonische invallen. Hun oostergrenzen zijn nooit veilig. Binnen mensenleeftijd zijn ze nu al drie keer aangevallen.

2e. Het kenmerk van de Duitser is démesure (mateloosheid of onbeheerstheid). Telkens als Duitsland een leider krijgt, die deze germaanse trek vertoont, volgt heel het volk hem met hart en ziel. Of dit nu Frederik de Grote, Bismarck, Willem II of Hitler is, doet weinig ter zake. Daarenboven heeft dit volk een kudde-instinct.

Ze volgen blindelings den leider, die hen verlost van persoonlijke verantwoordelijkheid en terzelfdertijd hun behoefte aan reglementering voldoet en dat primitief mysticisme, dat zich graag overgeeft aan monsterachtige grootheidswaan.

30. Toen Duitsland uit vele kleine staten bestond, was het voor Europa ongevaarlijk. Maar sedert Pruisen de leiding nam en heel Duitsland militariseerde en verzadigde met zijn geest, is het met de vrede in Europa gedaan.

De Fransen twijfelen niet of ze zullen deze oorlog winnen, maar ze zijn evenzeer oververnietiging van de Duitse eenheid en voor een oprechte democratie. In een nacht kan een nationaal karakter niet omslaan, temeer waar de jeugd nu systematisch vergiftigd wordt door de nazi-mentaliteit. Duitsland moet dus militair machteloos gemaakt worden.

En dan gaan de meningen uiteen: de rechtse groep (o.a. kranten als Les Débats, La Croix, de onvermoeibare Action francaise), het weekblad Gringoire en veel intellectuelen pleiten voor een vernietiging van de Duitse eenheid en voor een

dwangsysteem van kleine, zich zelf regerende staten. Hoofdmotief is: er zijn geen twee Duitsland.’s, een goed en een slecht, maar alleen een zwak en een sterk Duitsland. Als het tweede het eerste vervangt, gaat het over tot kwaadaardigheid.

Daartegenover staat de socialistische meerderheid (L’Oeuvre; L’Aube; I’Epoque), ook de katholieken kan men hier meestal bij rekenen. Zij staan een Europese federatie voor; doch, en hier ligt een belangrijk onderscheid: anders dan de Engelsen. Niet dat ze voor het idee zelf ongevoelig zijn. Tenslotte ontsprong het aan een Frans brein, van Briand en beantwoordt het aan de beginselen van democratie en redelijkheid, die het Franse volk ingeboren zijn, maar zij vinden de Engelse opvattingen erg voorbarig en naïef; mensen als Wells zijn in hun ogen utopistische dromers.

De Fransen houden vast aan het beginsel, dat de natuur niet met schokken en plotselinge sprongen werkt en ze verwijten aan de Engelsen gemis aan inzicht in de termen zelf van het probleem; de behoeften aan garanties, veiligheid, bescherming der kleine naties, en de lessen der ervaring. Ook een federatief Europa wijzigt niet ineens de traditionele gezindheid der volkeren, en daar ligt een bron van gevaren voor geheel het plan. Zij betogen met die typische conservatieve trek van een echten Fransman, dat alles langzaam groeien moet; daarenboven afkerig van dictatuur, zijn ze even zo afkerig van onnodige centralisatie, van het uniform behandelen van lang-gegroeide verschillende toestanden. Er is verschil tussen de Engelse en de Franse gelijkheid in de democratie. Engelsen spreken graag over gelijkheid van kans, bij de Fransen is het een jaloers vasthouden aan de eigen waardigheid van de aparte menselijke persoonlijkheid. Men wil daarom eerst eens zien, hoe het Frans-Engelse bondgenootschap werkt en dat dan beschouwen als de groeikiem voor een Europese statenbond, maar bovenal men houdt niet van onpractische wereldwijde plannen, die den nuchteren Fransman te dromerig en te Amerikaans voorkomen.

Daar is nog een verschil. In deze oorlog spreken de militairen hun woord mee. Ze zijn niet van plan zich van de conferentietafel te laten wegdringen, als er over vrede onderhandeld wordt. En als er nu een punt is, waarover het Franse leger het eens is, dan is het wel dit (met de woorden van Foch): „De Rijn is do enige mogelijkheid om de invasie te keren; het is de natuurlijke grens van de industriële en vreedzame volkeren van West-Europa; de stroom, die alles regelt. Wie meester is van de Rijn, is meester van Duitsland; als iemand geen meester is van de Rijn, is hij overgegeven aan de willekeur van iedereen.”

De Fransen verlangen geen land-winst, maar minstens ontwapening van de linkeroever en een voorlopige bezetting van het Rijnland en later zelfbestuur van dit stuk van West-Duitsland. of iets in de trant van het Saar-landrégime.

Maar één ding staat boven alles vast. Men verfoeit in heel Frankrijk hartgrondig de Engelse schrijvers van ..Behandel Duitsland zacht”, en degenen, die heel Duitsland voorstellen als slachtoffer van de Nazi-partij. De Fransen weten, dat zij grotere offers brengen voor deze oorlog dan de Engelsen; ze klemmen de tanden opeen, als de Duitse propaganda insinueert: „We hebben niets tegen Frankrijk, maar we willen het Engels imperium en het Engels hoogkapitalisme vernietigen”, maar ze zijn vast besloten deze vrede niet te missen. Tot nu toe bleek hun visie op Duitsland juister.

Over de P.N.E.M.

Jos van Wel doet een boekje open over de financiële politiek van het N.-Brabants Electriciteitsbedrijf, waarbij iemand de haren te berge rijzen. Hij begint met te constateren, dat de jaarverslagen zo ondoorzichtig zijn. Nu is dit bedrijf semi-officieel; het beroemt er zich op, dat het geen winst beoogt en de commissaris der Koningin prijst het, omdat het

stroom levert tegen prijzen, die de vergelijking kunnen doorstaan. De vraag is maar: vergelijking met wat? Is die prijs rechtvaardig? Staat ze in verhouding met de som der productiekosten? Op een omzet van 4j millioen gulden werd een winst gemaakt van rond 1.3 millioen, dus omtrent 30 pet. van de verkoopprijs. Men streeft weliswaar niet naar winst, maar men schrijft af: gewone en extra-afschrijvingen. Men begrijpt zo iets hoe langer hoe slechter, als men verderop leest, dat het bedrijf een effectief bezit aan vaste goederen heeft van 42 mill. en een vreemde schuld van 15 millioen.

Er bestaan verschillende tarieven: de gemene verbruiker betaalt 4i cent per KW., de grootindustrie 1.87 cent per KW. Echter in de grootindustrie is er nog onderscheid. Er zijn hier geheime contracten. Er zijn afnemers, die meer, er zijn er, die minder betalen. De middenindustrie, ook onderwijsinrichtingen enz. betalen gemiddeld 2.625 cent per KW., maar iemand als Philips betaalt slechts 0.55 cent. Deze cijfers zijn niet vaststaand, maar toch wel opgemaakt na zorgvuldige combinaties.

Als men nu berekent, dat een KW. aan opwekking en transport ongeveer 1.02 cent kost, dan volgt hieruit, dat Philips zijn electrische energie ongeveer cadeau krijgt. Er is echter meer! Enkel en alleen voor Philips werd een hoogspannings-leiding aangelegd van Geertruidenberg naar Eindhoven, waarvan de kosten geraamd zijn op 3-j- miUioen. Wat Philips per jaar in zijn geheel betaalt aan de PNEM (plm. ƒ 150.000.—), is nog niet voldoende om de rente van deze lijn te betalen. De afschrijving op deze lijn (die toch ook nog altijd een ton per jaar bedraagt), de steenkolen, die voor Philips worden verstookt (/ 110.000. per jaar), de lonen, de verdere opwekkingskosten, onderhoud en toezicht, dat alles krijgt hij cadeau, dank zij de verborgenheden van een geheime prijspolitiek.

~En altijd door zijn het weer de knokige ruggen van het sjofele volk in de achterbuurten en de pezige schouders van de boeren op het platteland, die gereed moeten staan om de lasten te dragen, die het P.N.E.M. beleid, achter de rug der hoge overheid om, het financiëel krachtige wereld-concern van de schouders neemt.” We krijgen dus en hier citeren we Van Wel letterlijk het volgende fraais: ~De PNEM decreteert despotisch, dat de 32 gemeenten (deze mogen zelf geen electriciteit opwekken, zijn dus gedwongen klanten) 4i cent zullen betalen, dat de 45000 kleinverbruikers op de 120 dorpen 7 a 9 cent zullen offeren; voor dezelfde stroom, waarvoor de grootindustrie 2.625 cent per KW. betaalt en die Philips zowaar wordt toegevoerd voor een halve cent of daaromtrent. Maar dan decreteert de P.N.E.M. ook, dat het deze kleinverbruikers van G.E.B. en laagspanningsnet zullen zijn, die de millioenen zullen opbrengen, waaruit maar steeds door zonder enige vergoeding zal worden geput om de uitbreidingen te bekostigen, die voor grootbedrijf en dumpingspolitiek (Philips kan wellicht voor zichzelf stroom opwekken, die hem even duur komt!) noodzakelijk zijn .Want Centrale 11 en de 150.000 volt lijn waren immers niet nodig om de 32 gemeenten en de 120 laagspanningsnetten te voorzien van de 51 millioen KW. 10.000 voltstroom, die zij in 1938 hebben afgenomen; zij waren ook niet nodig om de middenindustrie behoorlijk te bedienen; zij waren alleen nodig om de orgiën der techniek te vieren; om economische onzin uit te halen en een financieel abracadabra te stamelen: om Philips en de Kunstzijde en dergelijke grootheden te voorzien van grote hoeveelheden electrische stroom, die zij niet of nauwelijks voor een fractie van de kostprijs kunnen betalen. Ze betalen niet eens de lopende kosten van iedere dag, laat staan, dat ze iets zouden offeren voor rente en afschrijving.”

De Telegraaf

Het blad met de 100.000 betalende abonné’s wordt aldus gekarakteriseerd in de Litteraire Gids:

~Na is dit blad gaan wedden op die meerderheid van de bevolking die de rechtse beginselen is toegedaan en wel op dat deel daaruit, dat zich bij de eigen clericale organen verveelt: een richting, die tenslotte ook meer strookt met