Van week tot week

Door andermans ogen zien

Terecht raadt men aan, door eigen ogen te zien en dus niet na te praten en zich met alleen door het oordeel van <len ander te laten leiden noch de brU van liefde of haat op te zetten, die de klaarheid van blik schacie doet, zodat men de dingen te mooi of te lelijk ziet. Toch is het vaak raadzaam een zaak eens door andermans ogen te bezien, voordat men ze gaat beoordelen. Vroeger is wel ge- • streden over de vraag, of een ongelovige hoogleraar in de godsdienstwetenschappen zou kunnen zijn. Terecht is dit ontkend, omdat men het wezen van de godsdienst niet kan kennen, indien men er zelf geen deel aan heeft en op dat gebied een vreemdeling blijft, al heeft men ook een pakhuis vol kennis van feiten en verschijnselen verzameld.

De grote waarde der radio is ook hierin gelegen, dat zij ons leert te luisteren naar het woord van andersdenkenden en van het persoverzicht in de bladen, dat wij daarin een zaak van een andere kant dan de onze horen verdedigen en aanbevelen. Dat deze belangrijke rubriek thans in onze pers verdwenen of sterk verkleind is, bewijst mede de armoede en nood, waarin zij tegenwoordig verkeert. Henri Polak, die eens in „Het Volk” zijn vlijmscherpe artikelen schreef tegen het nationaal-socialisme, heeft daarbij soms gevoeld dat hij eigenlijk voor bekeerden predikte. Hij schreef voor hen, die het met hem eens waren; de anderen lazen het sociaaldemocratische orgaan niet. Hij maakte dan ook eens de opmerking, journalist wel zijn medestanders maar niel»n tegenstanders bereikt. Zo kennen wij elk» niet, wat soms tot een scheef en oordeel leidt.

Hoe weinige van ons socialisme dat zijn kracht de gezindheid dan in de macht zoekt religie, die zich verwant weet aan het geestesleven der vromen van alle tijden maar niet gebonden is aan de vormen en leringen van het verleden, lezen ~Tijd en Taak”? Toch zou het voor de verbreiding onzer beginselen en onze geest van grote waarde zijn, dat velen lazen die toch ~Tijd en Taak niet „mijri blad noemen. Wij nemen te weinige notitie van andermans geschriften en ideeën. Rome verstaat de kunst der propaganda in de perfectie. Deze kerk geeft dan ook een maandblad uit, dat voornamelijk voor andersdenkenden bestemd is en door velen hunner gelezen wordt. „Het SchUd” is een maandschrift ter verdediging van de kerk en het geloof van Rome. Het wordt zelfs gratis verspreid onder hen, die er belang in stellen en geeft geregeld antwoord op allerlei vragen en bestrijdt bezwaren en bedenkingen, die de Roomse kerk betreffen. Men moet zeker Rome niet alleen door de bril van „Het Schild”, maar ook en vooral door eigen ogen bezien. Dan zal men het dichtst naderen tot een zuiver oordeel en een juist begrip van deze grote macht in het Christendom. In het laatste nummer van „Het SchUd” lazen we (Je juiste opmerking: „De folklorist Van de Ven trekt door het land met fUms en lichtbeelden om te vertellen van de manier, waarop men in Groningen bruiloft viert, in Sittard broodjes raapt en op vele andere plaatsen met „palmpaschen rondgaat. Zo leren de Nederlanders eikaars gewoonten kennen en eerbiedigen, maar wat weten ze van elkanders geloof?”

Een oude rechtsregel luidt: Hoor ook de tegenpartij! Als men dat eerst eens rustig en .unaocnu, aoet en i«e, ner«erM zuivert en overdenkt, zal men het dichtst naderen tot een juist inzicht en een rechtvaardig oordeel en daarom moet het ons toch tegenover alle andersdenkenden op ieder gebied te doen zijn.

De boer Boers is het tegendeel van beschaafd. Een boer is een oprisping, een borrelend geluid van maag of ingewanden dat als hoogst onnet beschouwd wordt. Een burger is een

heer maar een boer een boer. Van een deftige fijngemanierde dame zegt men met verbazing; Ze is toch maar een boerendochter! Het boerenleven vereenzelvigt men met mest en modder en met domheid en onkunde. Een herenboer is een anomalie, een tegenstrijdigheid, zoals de woorden herennotaris of herenonderwijzer een overbodigheid. Wel spreekt men van den dorpspredikant als van een minder fijn type geestelijke. Hij is een „grasdominee”, verboerd door de omgang met hen, die op en van het land leven. Daaruit spreekt minachting voor de boerenstand en allen, die in het boerenbedrijf werken. Allang is de aandacht gevestigd op deze tegenstelling tussen stad en land. Er is echter meer waardering gekomen voor landbouw en landbouwers. De boeren zelf zijn een vreedzame opstand begonnen, om uit hun positie van minderwaardigheid te geraken. De crisis die vooral de landbouw zwaar trof, heeft hen gebracht tot een sterke organisatie, tot protesteren en betogen; zij zijn, om door de regering gehoord te worden, zelfs bij tienduizenden naar Den Haag getrokken en komen telkens op tegen achterafzetting bij industrie en handel.

Er is weinig of geen verschil in ontwikkeling tussen boer en burger. Door de innige samenwerking van practijk en theorie, landbouwwetenschap en arbeid, door de toegenomen belangstelling in het leven van maatschappij en staat, vooral door de nood gewekt, ziet de boer nu verder dan de sloten van zijn land, de muren van zijn stal en is zijn aigemene ontwikkeling vermeerderd.

Bovendien heeft de voedselschaarste en de vrees daarvoor veler oog geopend voor het levensbelang, dat heel het volk heeft bij de landbouw en is menigeen daardoor tot waardering gekomen van het boerenwerk. Men stemt in met de pittige boerenpsalm van den Vlaamsen schrijver F. Timmermans: „Hebt gij al nagegaan wat er moet gedaan worden om brood op uw tafel te krijgen? Ploegen, mesten, eggen, zaaien, oogsten, dorsen, malen en bakken. En als Onze Lieve Heer er dan nog niet tussen komt, met op tijd een dred water en een klad zon, en als ge de Heiligen niet omkoopt met een bougie (kaars) voor de slekken, de pieren, donder en bliksem, dan is al uw zweet nog in een verkeerd gat gelopen.”

laatste 'oeireft, zullen vele hoeren Uever naar Wapeningen dan naar Rome om hulp gaan, maar treffend vinden wij hier uitgedrukt de samenwerking tussen den Schepper mens, en de zegen van de arbeid vooral bedrijf voor de gehele samenleving, wat • i •• t. de boer en niet het minst zijn arbeider recht geeft op een rechtvaardige beloning.

Vrijheid van denken . •• Men is nooit maar thans allermmst vrij, om te spreken en te schrijven. De grenzen voor de vrijheid zijn pijnlijk sterk ingekrompen, Men meent echter, dat geen macht ter wereld onze vrijheid van denken kan tegengaan, Gedachten zijn tolvrij! Toch is dit allerminst het geval. Wij moeten telkens denken aan dingen, die we liefst zouden vergeten. De hoofdgedachten van velen’ zijn de bons, de verduistering, de bommen en al de moeUijkheden en gevaren, die daaraan verbonden zijn. En waarover men voornamelijk denkt, dat is ook het onderwerp van gesprek. Als men probeert, vijf minuten over één ding en niets anders te denken, zal men ondervinden, hoe weinig men heer is over zijn gedachten. Wijze gn schone gedachten, die ons naar de diepte van het leven brengen, zijn zeldzamer (ian handhaven en trachten uit te breiden en niets helpt ons daarbij zo als een goed boek; bij het lezen ervan vergeten we een poos alles. Dat „altes” zijn dan de bons, de verduistering en de bommen.

Andere gedachten komen, die ons licht en kracht en moed geven, wat we thans nodiger hebben dan thee en zeep en zwarte rolgordijnen en een woonplaats, waar niets gebeurt. J. A. BRUINS

/rn V ClxL'tlNlXll NVJ

Onder de jagende grauwe wolken ligt de jjigjne bosvijver, omsloten door ’n dichte wal hakhout, lijsterbes en els. Telkens wateroppervlak door de snelle windvlagen en de hoge bonte en de Ueme ceders wiegen heen en weer, heen en wej. Maar de peppels ruiselen m voortdurend be wegen, zó lang zijn de bladstelen en zó fijn, dat elk windstootje hen doet trillen ’t katadaar in die blaren als snelvlietend water, stil en dromerig plekje, dat de herinneringen in je opstijgen als luchtbellen >» ■-/«ver, u,. d. .„„.e. » lang-vLklonken stemmen en vlugge schreden, ’n sfeer van lang-verbleekte kleuren en langvervlogen geuren. En de geheimzinnige, wonderlijke wijding van bezielde en aandachtige arbeid, scheppende arbeid, geboren uit stüte en i *

schone droom. Het is goed hier te mijmeren over lang-voorbije dagen, het is beter uit de voorbije dagen de oogst te garen voor de onbekende toekomst De grijze wolkenflarden trekken door de grauwe regenlucht en de kleine vijver rilt in fijne rimpels onder de windstoten, de zomer lijkt voorbij. De zomer bracht zon en warmte, helder blauw straalde de hemel boven de rijpende korenlanden en grote witte donswolken zeilden door de lucht, als statige schepen. Er waren vrolijke tochten met ’t jonge volk, luchtig praten en jolig lachen, jeugd, blijheid en genieten van zon en water, licht en lucht. Er was ’t zwerven langs de smalle landwegen, langs oude hofsteden met hun bonte bloementuintjes, waar de dahlia’s gloeiden en de leikleurige floksen, door de weilanden aan zee, als bergweitjes zo vol bloemen, goudgele venkel en schuimigwitte wilde wortel, zacht-lila scabiosa en paarse wikke. Er was ’t langzaam lopen langs de korenvelden in de avondzon, met de glans van ’t late licht op de rijen zachtgouden schoven en ’t rustige, vertrouwde geluid van ’t „vort” tegen ’t bedachtzaam-stappende, ploegende paard.

’t Was alles zo bekend en goed en toch was ’t alles zo anders, deze zomer. Veel bewuster dan anders voelde je de liefde en bewondering voor het eigen mooie land, je voelde ’t soms als brandende liefde, die pijn deed. Want je had óók de verwoeste streken gezien, de verkoolde en doorschoten bomen, de vertrapte struiken en de troosteloze ruïnes van de huizen, daar waar de oorlog had gewoed. Je besefte dat overal in de landen, waar strijd is, bomen zijn afgeknapt, de aarde is opgewoeld en dat overal mensen verdreven zijn uit hun eigen vertrouwde dierbare landstreken, waar hun thuis was. Dat overal huizen in puin liggen, onherkenbaar en voor altijd geschonden huizen, waar mensen hebben gewoond en gewerkt, geleefd hebben en gestorven zijn, waar vreugde was en zorg, blijdschap en droefenis, angst en schande en eenvoudig stil geluk Overal. En je weet dat overal mensenogen opzien naar de hemel vol sterren, die boven ons allen flonkeren, eeuwig en vol mysterie, en dat er overal in mensenharten droefheid is en zorg en angst, om de verschrikkelijke werkelijkheid, waarin wij allen leven. En een stomme, wanhopige vraag naar het „Waarom?”, dat wij niet kunnen doorgronden. Maar óók weet je dat in vele dappere, veitrouwende harten de sterke begeerte groeit om te trachten haat en wraak uit te bannen en te overwinnen door broederlijke liefde en eenswülendheid. Om in krachtig Godsvertrouwen voort te gaan, bereid om mee te touwen aan een nieuwe wereld, waar geen strijd meer zal zijn en geen vernieling, maar waar mensenhanden elkander zullen vinden tot eendrachtige samenwerking in harmonie en vrede...... En opziende naar de wildvoortjagende wolken boven de kleine, rimpelende bosvijver, komt een diep gevoel van rust en vertrouwen over mij, omdat ik wéét, dat uiteindelijk „de zachte krachten” zullen winnen. F. WIBAUT—BASTERT.