Van week tot week

Weten en kunnen

Een oeconomische commissie in de Verenigde Stoten heeft een lijst opgemaakt van ontdekkingen en uitvindingen, die men van wetenschap en techniek mag verwachten. Uit de bekende scheikundige elementen zullen nieuwe vervaardigd worden. Er komt een redehjker samenwerking tussen arbeider en industrie door beter begrip der menselijke natuur. Het weténschappelijk onderzoek zal sneller gaan door de mobilisatie der kennis en betere distributie van het wetenschappelijk onderzoek. Meer ziekten o.a. influenza en kind<-r-verlamming zullen genezen worden. Er zullen grotere, betere en bruikbaarder planten en dieren gekweekt worden. Steenkool en olie zullen Mleen als scheikundige grondstoffen gebruikt worden. Men zal diamanten kunstmatig vervaardigen. Men zal de kracht, die in de atomen besloten ligt, leren gebruiken Het zelfde zal gebeuren met de energie der zonnestralen. Men zal met grote nauwkeurigheid het weer voorspellen voor de komende weken en m.aanden zelfs.

Het aantal wonderen door een steeds verder weten en kunnen zal zeker sterk toenemen. De verbeelding van een Jules Verne en Wells IS in vele opzichten al verre door de werkelijkheid overtroffen, al reizen we nog niet naar de maan en is er nog geen verbinding tussen de aarde en Mars. Vele dromen over de mogelijkheden in het jaar 2000 zijn hu reeds in vervulling gegaan. Maar het gaat ons daarbij als koning Midas. Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud. Goud te kunnen maken en te beptten, zoveel als men wil, schijnt menigeen net toppunt van geluk: men meent nu al „binnen” te zijn, als men een ton goud bezit, maar dan zou men bergen van dat kostelijke metaal kunnen opstapelen

Niemand was echter in zijn hele rijk zo arn als deze rijke koning Midas. Hij zou van honger en dorst omgekomen zijn, als aan zijr vingers niet de toverwerking was ontnomen Immers het brood, dat hij wilde eten en het water, dat hij wilde drinken, veranderden ook in gcmd. En zo gaat het de tegenwoordige rnensheid ook met al haar ontdekkingen en uitvindingen. De wereld schijnt onder boos geweld ten onder te zullen gaan en angst en leed hebben de mensheid bij de keel gegrepen en dreigen ze te worgen. Er klinkt nog een lach door de wereld, er is een hartstochtelijke jacht op vermaak; maar het is niet de lach van een zuivere, gezonde, natuurlijke levenspeugde De mens, die zoveel weet en bezit en kan, leeft als koning Midas onder een vloek. Hem ontbreekt, wat een kerklied noemt: , het recht gebruik dier zegeningen”.

Wij verachten wetenschap noch techniek: ZIJ kunnen ons zegeningen brengen, maar wij moeten daarvan dan ook het recht gebruik maken. Omdat wij afgeweken zijn van de weg en de geboden des Heren, om te spreken met het oude, heilige en wijze boek. leven wij als Midas onder de vloek, waarmee wij ons door eigen schuld belast hebben. Wij weten veel, maar te weinig van heilige levenswetten en waarden; we kunnen veel, maar hebben te weinig ons leven en onze samenleving gericht naar de opdracht, die ons niet door mensen noch door de staat is gegeven en die ons leven een hogere richting en bestemming geeft. Meer nog dan de kracht der atomen hebben wij nodig de Kracht, die werkt in de diepte van ons leven en de wereld. Alleen door verbondenheid met God en dienstbaarheid aan Hem zullen weten en Kunnen tot een zegen worden.

Humanisme Een woord moet zijn als een open venster en hcht gesloten luik, dat het licht tegenhoudt. Doordat woorden van betekenis veranderen en in verschillende zin gebruikt worden, is de taal vaak niet de weg waarlangs de mensen tot elkander komen Wat onklaarheid, als men SeS andersdenkenden spreekt over „de nieuwe orde” in de oeconomie cn pohtiek, waartoe deze oorlog de weg opent Hetzelfde geldt van woorden als geloof, dogma democratie enz. enz.

Oorspronkelijk noemde men humanisme d geestelijke stroming, die in de 15e eeuw doo de middeleeuwse tradities van West-Europ een vloed van wijsheid en schoonheid, ui Hellas en Rome afkomstig, bracht. Het is he begm geweest van een nieuwe ontwikkeling oi velerlei gebied. Onder de humaniora verstoni men dan ook vooral de kennis van de taal ei de cultuur der Grieken en Romeinen. De bete kenis van het woord humanisme is echter ir de loop der tijden gewijzigd. Men bedoelt ei thans vooral mee al het streven, om het hei van den mens te dienen. Drankbestrijding dierenbescherming, reclassering, zorg vooj gebrekkigen en ouden van dagen enz., dat alles noemt men humanitaire bewegingen. Humaan IS degene, die billijk en goedhartig handelt en p-aag wat voor een ander over heeft. Het humanisme legt ook de nadruk op de hogere aanleg en bestemming van den mens, de lichtzijde van zijn natuur, zijn betere ik of het goddelijke in hem. Dat heeft wel geleid tot mensverheerlijking, waarbij dan het beest in den mens werd voorbijgezien. Die overschatting van den mens behoort echter niet tot het wezen van het humanisme. Er is immers ook een christelijk humanisme of theonoom humanisme, dat God en Zijn wil tot richtsnoer neemt. Vaak wordt echter het humanisme bestreden, door er een dwaze of lelijke gedachte aan te verbinden.

In een rede voor het „Geref. Schoolverband” t„ Groningen zei ds. M. B. in ’t Veer dagen, dat tegenover het kennen en liefhebben van den waarachtigen God het humanisme als hoogste goed stelt den mens, de natie, de staat. Het zou dus God onttronen en door den mens vervangen. Gods wezen wordt zo verduisterd, door alle licht van den mens te laten uitstralen.

Een geheel ander wanbegrip van het humanisme vonden we in ~Volk en Vaderland” In dat orgaari van de N.S.B. lazen we: Het „mensheidsideaal”, het verlangen naar een rassenhutspot is niet van Christelijken, doch van humanistischen, d.i. van heidensen huize. Het is niet christelijk noéh humanistisch streven, om de verschillen en onderscheidingen tussen rassen, stammen en naties te doen verdwijnen, maar wel om ook in de leden van een ander ras, stam en natie den medemens, den naaste te zien, hem niet te verstoten of te mishandelen maar zich welwillend en rechtvaardig tegenover hem te gedragen. Wie van deze regel afwijkt, wijkt ook af van Christendom en humanisme.

Rassebewust

Dat woord kwam ik in een nat.-soc. blad tegen. Ben je rassebewust? vroeg ik mezelf Een leraar zei eens tegen mij, het type van een gezonden buitenjongen: Jij ziet eruit als een oer-Germaan met je rooie kop en haren als een stoppelveld, nog geel van de oogst! Ik zou meer gevleid geweest zijn door een 9 op zijn vak of nul fouten in een repetitie voor dezen leraar dan door dit getuigenis van raszuiverheid. Ik ben me wel bewust, Nederlander te zijn; vooral de oorlog heeft dit gevoel zeer versterkt, maar ik kan nergens in mij Germaans rassenbewustzijn ontdekken, al ben Ik door mijn voorouders, voor zover ik kan nagaan (dat is niet ver!), van Germaanse afkomst. Het zal in elk geval voor mij geen vernedering of teleurstelling zijn, wanneer j onderzoek bleek, dat mijn voorouders Hugenoten of Romeinen of zelfs Joden waren gewesst. En zeker beoordeel ik een medemens ook niet naar zijn ras. Ik heb meer op met een Jood, die als leraar hart heeft voor zijn taak en zijn jongens en de kunst verstaat, om goed en prettig onderwijs te geven dan met een Germaan van het zuiverste bloed, die een prul voor de klas is en wel kan bulderen maar met onderwijzen. Ik bewonderde als student en Chmees, die als groen fier van zich affanri T vernederen en had het land pn jongens, die met hun zuiver rechte ogenstand en hun blanke huid en blonde haren Christus IS voor mij dezelfde, of'hij als een deel der bewoners van zijn gewest van slechts Arisch bloed was of geheel tot het öem.tio„he ras moet worden gerekend Het is voor mij de vraag: Welk mens zijt gij? en mei: Tot welk ras behoort gij?

J. A. BRUINS.

Geschiedenis of levende werkelijkheid?

De vraag was: kennen wij Willem van Oranje? Een andere vraag is: kennen wij de Apologie, het geschrift, waarin hijzelf in 1580 wjn handelingen en bedoelingen verantwoordt? Kennen we dit strijdschrift, waarin het streven leeft van den prins, reactionnair in zijn verzet tegen de absolute vorstenmacht waardoor het 16e eeuwse „Nieuwe Europa” wordt gekenmerkt . maar revolutionnair in zijn bewuste aanvaar-’ ding van de Souvereiniteit der Staten „twee Engeland, twee eeuwen voor Frankrijk en Amerika?”

Moest er niet een bereikbaarder uitgave zijn dan de mooie tekstafdruk? (Mees 1923) Natuurlijk staat er veel in, dat alleen de historici interesseert, maar het stijlvolle geheel en vele maken het tot een vaderlandse schat. D. volgende _ vertaalde aanhalingen uit de pas genoemde uitgave mogen bewijzen dat deze erfenis niet enkel piëteit van ons vraagt, maar ook verplichtingen oplegt: naar aanleiding van een beschuldiging van grote invloed op het volk.

„Wat nu betreft wat ze ons ook al verwijten het vertrouwen en de invloed die wij bij het gewone volk hebben, wat zij dan noemen het naar onze pijpen te laten dansen: wel verre dat wij ons zouden schamen te véél vertrouwen te genieten, betreuren wij het soms veeleer, dat WIJ niet wat méér gezag hebben, d.w.z. dat wij un niet aan 't verstand kunnen brengen wat WIJ hun toch zo menigmaal mondeling en in geschrifte hebben voorgehouden. Want dan zouden wij allang met Gods hulp het land van al deze ongerechtigheid gezuiverd hebben ” moeten ervaren vaak, hoe moeilijk het is te werken met colleges, waarin kortzichtigheid, kleingeestigheid naijver zo goed een rol speelden als vaardSheid om te besluiten en bereidheid om offers te brengen en toch:

wij zijn, en al ons leven willen blijven: volksman, dat wil zeggen dat wij alle krachten zullen inspannen privilegiën te bevorderen, te handhaven en te beschermen.” uerunif omtrent het sluiten van cLe Unie.

„Wij geven hun toe dat wij de Unie eerst beoogd en later in de hand gewerkt hebben ja dat wij alles hebben gedaan dat zij onderhouden zou worden. En wij zeggen U (di de btaten-Generaal) bovendien _ en zeggen het zo luide, dat wij wel wensten dat niet zij alleen maar de hele wereld het hoorde: Onderhoudt uwe Unie wel; Bewaert uwe Unie wel. Maar ziet we. toe, mijne Heren, dat gij niet alleen met woorden en in geschrifte, maar ook metterdaad bundeltje saamgebonden pijlen dat gij in uw zegel voert, inhoudt en betekent.”

En het indrukwekkende slot op blz. 121 en 122, dat wij onvertaald weergeven: „Ende so vele als ons in ’t besonder is raeckende'), ghij siet, Mijne Heeren (zijn de leden der Staten Generaal) dat het al meest om dit hooft te doen, ende dat is ’t ghene dat se voor alle dingen soecken, hebbende ’t selve om so hooghen prijs ende om so groot een somme gheldts tot der doodt beschikt ende toeghevoeght: ende seggen daer en boven, dat so lange als wij onder ulieden sullen wesen dat dese oorloghe gheen eynde en sal nemen.’ Maer oft doch Godts wille ware. Mijne Heeren, dat een van beyden, ofte ons eeuwigh ballinghschap, ofte oock onse doot, ulieden mochte een oprechte verlossinge van soveel quaets ende allendigheit medebrengen, —, hoe aenghename soude ons sodanigen Ban sijn, en hoe gheerne souden wij sodanighe doodt wilien lijden. Want wat is de oorsaecke waerom dat wij alle onse goeden hebben als tot eenen roof ende buyt ghestelt? Is het om ons daermede rijcke te maecken? Waarom hebben wij onse eyghen broeders verloren, die ons liever waren dan ons even. Is het gheweest om andere terstont te vinden? Waerom hebben wij so langen tijdt onsen sone (na den welcken so wy een vader v/illen geheeten sijn, wij met rechte wel be-

') Wat ons persoonlijk betreft.