Aan God behoort de aarde en haar volheid. Psalna 24:1

Tijd en Taak

ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1945 No. I

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

ONDER REDACTIE VAN Dr.W. BANNING EN Ds. J. J. BUSKES Jr. ADRES DER REDACtIE: HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTR.

VERSCHIJNT VIJFTIG MAAL PER JAAR – 44ste JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

ABONNEMENT BIJ VOORUITBETALING PER JAAR ƒB.OO, HALFJAAR ƒ4.25, KWARTAAL ƒ 2.30 PLUS ƒ 0.15 INCASSO. LOSSE NUMMERS ƒ 0.15 POSTGIRO 21876 GEMEENTE GIRO V 4500 ADMINISTRATIE: N.V. DE ARBEIDERSPERS, HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTRUM

EEN NIEUW BEGIN

\ wij wagen het opnieuw, te midden van het nog wat verwarde en drukke rumoer der stemmen, het geluid van Tijd en Taak te doen horen. Men vergeve mij, dat ik geen neiging heb om in brede beschouwing te treden over wat veranderde en wat bleef dat zal wel spoedig blijken. Aan een critische ontleding van de geestelijke en politieke omstandigheden, die op verandering en wat blijven moet invloed hebben, komen wij later wel toe. Voorlopig alleen maar een enkele overheersende gedachte, die bij dit nieuwe begin mag worden uitgesproken.

Er overheerst bij mij te midden van alle dankbaarheid, dat wij nog leven mogen, terwijl zo velen stierven het besef, dat wij enerzijds stiller en deemoediger, anderzijds feller en strijdbaarder zijn geworden. Wie niet alleen ontsteld en verbijsterd is geweest om de losgebroken gemeenheid en laagheid die uit ménsen kwamen!—maar daaronder heeft geleden tot in zijn uren van slaap toe, zal minder luidruchtig, minder optimistisch, en zeker niet meer in hooggestemde toon spreken over den mens, d.i. over zichzelf en anderen. Dat een mensengeslacht, trots op zijn beschaving, tot het uitdenken van zo helse folteringen en walgelijke wreedheid vervallen kon, maakt ons wel heel stil en deemoedig. Aan de andere kant: wie heeft vastgehouden in zijn geloof, dat God ook deze smadelijk bezoedelde en laf verradende mensheid roept tot gehoorzaamheid aan Zijn heilig Gebod, weet dat de strijdbaarheid feller, de opstandigheid dieper is geworden. Eigenlijk moest ik zeggen: wie is vastgehouden... wij hebben onze innerlijke kracht, ons geloof, onze zekerheden, niet

uit onszelf, wij zijn er doorheengedragen, en hebben ons op niets te beroemen.

Nu is er dan de mogelijkheid van een nieuw begin. Voor ons eigen volk. Voor de volkeren der wereld tesamen. Problemen als rotsblokken staan in grillige verwarring om ons heen wij zullen ze ook in ons blad behandelen, er aan tillen, wetend dat bovenmenselijke arbeid roept. Maar eer wij daarnaar onze begerige actieve handen uitstrekken, moeten wij enkele eenvoudige dingen heel scherp weten. Nu, meer dan ooit vroeger, nu na de vernietiging van fascisme en natipnaal-sociaüsme, terwijl de krachten, die deze producten van doorziekte volkeren voortbrachten niet zijn uitgeroeid, nu gaat het om een groot en radicaal denken, een grote radicale politiek, een grote radicale inzet tot geestelijke vernieuwing. Het beklemt mij. meer dan ik zeggen kan, dat men gezapig en gezellig weer begint met het opkalefateren van de verhoudingen van voor 1940; dat er tallozen rondlopen, die niets hebben geleerd en niets vergeten; dat onder de leuze van rechtsherstel allerlei oude rommel weer wordt opgepoetst... en dat na een wereldverwoesting van vijf jaren. Het is een heel triest geval, dat „de massa” aan de ene kant murw en machteloos, aan de andere kant zelfverzekerd hard in haar oordeel blijkt te zijn. Maar als ik mij te binnen breng, dat reeds sinds tientallen jaren de volkeren van Europa geestelijk aangevreten waren, dat het ziekteproces onzer beschaving, het verval der geestelijke waarden, zeer ver was voortgeschreden, dan verbazen deze dingen niet. Dan verbaast ons veel meer, dat er nog zoveel dapperheid en heldhaftigheid is opgebracht—zij het door

een kleine groep tegen de totaütaire vernietiging.

Tot dat groot radicaal denken behoren twee dingen ten minste. Voorop: een politiek, die durft ingrijpen in het arbeidsproces en over het gehele gebied het algemeen welzijn laat voorgaan boven individuele nog zo oude posities. Maar dan verder en daarmee raken wij de kernvragen—■; een nieuwe zakelijke gehoorzaamheid aan de vlammende eisen van het Evangelie. Wat wij vroeger in Tijd en Taak hebben verkondigd, geldt thans in versterkte mate: ons volk moet zich als geheel leren richten rnaar de eisen van gerechtigheid, barmhartigheid en naastenliefde. Niet stichtelijk, maar zakelijk. In het geval van de Rotterdam.se havenarbeiders en de Limburgse mijnwerkers evenzeer als in dit van de politieke gevangenen; in zijn houding tegenover de achtergeblevenen van oorlogsslachtoffers en illegale werkers, maar ook tegenover de kinderen der NSB-ers, die straks in onze maatschappij een normale plaats behoren in te nemen. Ik waag het hierbij ook de internationale politiek te noemen. Zal de komende vrede een nieuw vertreden der gerechtigheid zijn, hetzij door mateloze hardheid, hetzij door slappe sentimentalieit (al is daarvoor weinig kans !), dan schiet de huidige generatie opnieuw tekort.

God heeft ons onverdiend een nieuw begin geschonken.

Als wij het uit Zijn hand ontvangen, is het eis der eenvoudige dankbaarheid om Zijn recht op ons en onze wereld centraal te stellen. Dan wordt ons denken en leven „vanzelf” groot en radicaal, want profetisch. W. B.