DE STAD IN 1944

De wind is los en ruim

en de zon doorsneeuwt de dag met een vloed van gouden schuim.

De avondwind speelt om het puin van al wat hier bloeiend was:

de stenen, doorwoekerd van gras, de bomen, kaal tot de kruin.

Nu ik hier ben aangeland

en de tekens zo duidelijk zie, klinkt ver van het vlakke land.

donker, onaangerand,

een klagende melodie.

Rondom heft de nacht zich en niets verstoort dit dreigend verband.

De gaten, gestompt, geslagen

in het roosteloos beeld van de stad,

en de wonden niet meer te dragen: de onbeantwoorde vragen

naar al wat men vroeger had;

geen hoop meer op iets dat zal dagen en alle verlangens mat.

Een vlakte, mistig en zwart.

En de strevende klop van het bloed

en de stralende slag van het hart: één bitter schrijnende smart

om de nood van kwaad en goed

in een alles verdelgende vloed van gevreesde gerichten verward.

EAU RE NS TEN CATE.

CHRISTELIJK – SOCIAAL

Als opnieuw geboren ademt ons volk in een atmosfeer, die ten dele reeds is gezuiverd van al wat gericht was op haar ondergang. Het Nazi-dom, vijand van ons Christendom en onze cuituur, is tegen de grond geslagen. Als Geuzen hebben onze illegale werkers gevochten voor onze dierbare vrijheid. Een strijd, waarin ze gesterkt werden door de wetenschap, dat ze God en ons volk dienden. Wanneer wij thans een toekomst tegemoet gaan van herstei en vernieuwing, moet dat een voortbouwen zijn op de fundamenten, die zij hebben gelegd, onder het vijandelijk vuur. Ons volk bevindt zich momenteel in een doolhof, waarvan het schijnt, dat deze geen uitweg heeft, De geestelijke en de sociale nood zijn groot, We zijn materieei arm en geestelijk zoekende. Velen bezitten geen kieren en geen schoenen meer. Anderen hebben hun huisraad verloren. Zij die wiiien werken, worstelen met materiële moeilijkheden. De arbeiders die teruggekomen zijn uit Duitsland, zijn in contact gekomen met arbeiders uit andere landen. Ze hebben met hen gesproken over sociale vraagstukken

en problemen. Hoe kan het ook anders: het leven van den arbeider is er immers vol van. Het heeft hun een wijde biik gegeven en ze zijn teruggekeerd, vol met idealen. Een ander deel der arbeiders is arbeidsschuw; ze zien niet meer de arbeid als centrale betekenis voor de bestaansmogelijkheid. Veien hebben grof geld verdiend door te werken voor de Duitse Weermacht, (gedwongen of vrijwiilig). Anderen stroomde het geld in de zak door het uitoefenen van het duivelse, maar zo verleidelijk, vak: de zwarte handel. Ze zijn aan een leventje gewend geraakt van niet te zwaar werk en toch veel geld. Ze kunnen er niet toe komen om weer te werken voor een normaal loon. Het betreft hier niet alieen een sociaal, maar ook een psychologisch prebieem. Men moet hen weer geschikt maken voor een gemeenschap, waar hun praktijken niet in thuis horen. Of ze hiervoor geschikt zullen worden, zal aan hen zelf liggen. De massa van ons volk wordt gedreven door individuele verlangens en eisen. Ze is er zich niet ten volle van bewust, welk een krachtsinspanning, welk

een opoffering het zal kosten, om de rampen, die ons volk troffen, te boven te komen.

Ais ooit te voren vraagt het socialisme onze belangstelling. Hoewel heer en knecht anders tegenover elkaar staan, dan toen het leven minder gecompliceerd was, zijn toch de arbeidsgemeenschappen nog levensgemeenschappen. Vroeger, eeuwen terug, nam de heer de verantwoording op zich voor het lichamelijke en ook voor het zieleheil van allen, die hem trouw gezworen hadden. De knecht zette voor zijn heer zijn leven op ’t spel. Zowel in het economische als in het politieke leven gold de trouw der mannen en de trouw van den leider jegens den geleiden. Verraad betekende ondergang zowel voor heer als knecht. De tijden zijn echter veranderd. De leenheer werd grootgrondbezitter. Het waren niet meer de dapperheid en de trouw jegens elkander die het leven bepaalden, maar de graanprijzen in Canada of Argentinië.

Voor vele groepen heeft het socialisme een andere betekenis gekregen. Nieuwe verhoudingen zijn ontstaan, maar toch kan het socialisme, dat uitgaat van het denken der arbeiders, nooit veel wijzigingen ondergaan. Het denken van den arbeider is gericht op zijn baan (of zijn werklozensteun), hoe hij die houden kan. De arbeider heeft een overheersende gedachte: hoe moet ik aan levensmiddelen komen, hoe kan ik mij zelf en mijn kinderen huisvesten, kleden, enz. Door mensen met een vaste betrekking, wier leven rustig verloopt, wordt dit feit maar al te vaak over ’t hoofd gezien. In de fabrieken, werkplaatsen en op de werven, waar de arbeiders voortdurend bij eikaar zijn, hebben zij veelal dezelfde belangen en noden. Bij deze zorgen vinden zij elkander veelal beter, dan de kleine burger of boer, die van vroeg tot laat werkt voor zijn gezin en, zich om sociale problemen en verhoudingen niet bekommert. Dit is duidelijk een onjuiste en a sociale houding.

Wanneer Marx de gedachtegang van den kapitalist als volgt schetst: „de arbeider is zijn hele leven niets anders dan arbeidskracht”, dan nemen wij, als Christen-socialisten, evengoed stelling tegen deze gedachte. De arbeiders is mens, —beeld van God en de Schepper heeft hem geplaatst in een wereld, waarin hij ook mag genieten, al vraagt Hij hierbij inachtneming van Zijn geboden. Ook wij strijden tegen de zondige uitwassen ener bourgeoisie, maar wij zien in de dictatuur van het proletariaat niets anders dan de liquidering van het sociaiisme. Het is een verschuiven van het kapitalisme naar de Staat. Wanneer wij de strijd aanbinden tegen het kapitalisme, dan is dat allereerst een geestelijke strijd. Jezus veroordeelde hen scherp, die zich trachten te verrijken, ten koste van den mindere. Zij zullen verantwoording moeten afieggen van hun rentmeesterschap. Het kardinale verschil van ons socialisme en dat van Marx ligt in het fundament, waarop het gebouw der maatschappij wordt ópgetrokken. Het is niet zoals Marx, onder invloed van Feuerbach, beweerde, „dat de mens God naar zijn beeld geschapen heeft.” God schiep den mens naar Zijn beeld en alleen vanuit het geioof in dien God, kunnen we komen tot een socialisme, waarin de arbeider een plaats wordt gegeven en een loon, waar hij recht op heeft en wat hem waardig is.

Wanneer we willen komen tot betere verhoudingen in ons productiestelsel, moeten we niet aileen ten strijde gaan met de prachtige leuze van personalistisch-socialisme, maar allereerst de eis gaan stellen van persoonlij k-Christendom.