Bij L. J. Veens Uitgeversmaatschappij verschijnt eerlang een map met twaalf zwart-wit tekeningen door Aald van Gelre. Deze tekeningen hebben alle betrekking op de oorlogsgebeurtenissen te Arnhem en moeten de flagrante tegenstelling tassende schone schijn der Duitse beloften en „rechtsmaatregelen” en de Duitse praktijken suggereren. Van Gelre is daarin uitnemend geslaagd. Hij heeft in elk van zijn prenten de tekst van een of meer Duitse verordeningen opgenomen en is er aldus in geslaagd de tegenstelling tussen werkelijkheid en voorstelling een bittere, bijtende klank te verlenen. De baten van dit boek zullen aan het getroffen Arnhem ten goede komen. De prijs zal ƒ 15.— bedragen. Wij reproduceren hierbij, met toestemming van den uitgever, de zevende tekening.

Een edele hartstocht

Wij pleiten voor het behoud van de geestelijke achtergrond van ons volksleven: Christendom en Humanisme, concreter: de Kerk en het christelijk Humanisme. Wij pleiten voor de geestelijke waarden van het Europese cultuurleven en de beste tradities van ons vaderland. Wij pleiten voor een samenwerking van gelovigen en niet-gelovigen, christenen en niet-christenen, kerkelijken en niet-kerkelijken, voorzover zij deze geestelijke achtergrond van ons volksleven dankbaar erkennen en aanvaarden.

Dit pleidooi is allerminst een pleidooi voor kleurloze neutraliteit.

Wanneer ik het eens heel persoonlijk mag zeggen van uit mijn geloofsovertuiging: ik pleit voor deze samenbundeling en samenwerking, omdat ik mijn land en mijn

volk liefheb, omdat ik weet dat „volk” voor ons niet bloed en bodem, maar geschiedenis en roeping betekent, omdat ik belijdend lid der christelijke kerk ben en in Jezus Christus geloof, in Jezus Christus en in niets en in niemand anders.

Toen ik in 1941 gevangen zat en vijf van mijn medegevangenen ter dood veroordeeld en gefusilleerd werden, heb ik er als nooit te voren iets van beleefd, wat het betekent tot het volk van Nederland te behoren en in de cel heb ik het gebed van den vader des vaderlands, door hem gebeden, toen hij in zijn strijd voor gerechtigheid, menselijkheid en vrijheid vermoord werd, tot het mijne gemaakt: „Mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk”.

Ik geloof, dat Jezus Christus de Heer is ook van het stuk grond, waarop wij leven en werken. God laat Zijn zon schijnen over de puinhopen van ons vaderland.

Er is nog een toekomst, niet omdat wij zulke humane mensen zijn en de jongere generatie het beter zal doen dan wij ouderen het gedaan hebben, maar omdat het niet waar is, dat wij leven in een wereld post Christum, na Christus. Christus is gisteren en vandaag dezelfde. Iwan Goll zei: Europa sterft, omdat het geen God heeft. Ik neig er toe te zeggen: Europa en ook Nederland zal niet sterven, zolang er zijn, die een God hebben, den God van het Evangelie, den Vader van Jezus Christus.

Ik weet, dit is geloof, maar het is alleen dit geloof, dat mij het leven en werken voor mijn land en volk mogelijk maakt. Met dit geloof sta ik in het midden van mijn volk en roep ik allen op, hun bijdrage te leveren voor de opbouw en de vernieuwing van ons volk.

Nog één maal: wat hebben wij verdedigd in de jaren, die achter ons liggen? De onschatbare geestelijke waarden van ons Westeuropese cultuurleven en de beste tradities van ons Nederlandse volk.

Wij worden allen opgeroepen tot een keuze ten opzichte van de grote vragen van levens- en wereldbeschouwing en tot een leven tegen een bepaalde geestelijke achtergrond.

Er staat in één van de oude psalmen: God zal genade en eer geven. Niet alleen genade, maar ook eer. De eer van een mens, de eer van een volk is Hem niet te min. Hij wil Zijn werk in het leven houden in het midden der jaren. Het waarachtige Licht, de zon der gerechtigheid, doodt niet maar heiligt, wat in de geschiedenis van ons volk eenmaal werd gewekt en leefde en groeide en ademde in zijn trouw.

Dat geloof ik ten aanzien van de kerk der vaderen. Dat geloof ik ook ten aanzien van ons volk en ons vaderland.

Een levende volksgemeenschap, zo heeft in 1872 prof. Quack gezegd, staat in de spanning tussen traditie en ideaal. En hij nam het woord over van zijn leermeester, den onvergetelijken en diepzinnigen Martinus des Amorie van der Hoeven: werp een edele hartstocht in de ziel van dit volk, waarbij zowel leermeester als leerling aan de hartstocht van het geloof dachten.

Dat is het wat wij allen nodig hebben, nu wij na vijf jaar verzet weer tot opbouw geroepen worden: een edele hartstocht, de hartstocht van het geloof.

En Huizinga dan? Heeft hij geen gelijk in zijn pessimisme ten opzichte van de toekomst? Is er enige grond om in onze geschonden wereld een renaissance van het christendom te verwachten?

In een gesprek, dat Huizinga in 1944 met één van zijn collega’s over de toekomst had, zei hij op een gegeven moment: het laatste woord is gelukkig niet aan den mens! Toen werd hij theologisch: In zijn Godsgedachte heeft het Christendom een ongekende rijkdom boven andere religies, met name in de sterke transcendentie van deze Godsgedachte. Het Christendom kent een rijk, een macht, een geest, die niet van deze wereld zijn, maar die in haar kunnen neerdalen, om redding te brengen. „Als ik je goed begrijp”, zei de collega, „geldt je eerste en diepste hoop,, niet ’s mensen, maar Gods barmhartigheid”. „Inderdaad”, antwoordde Huizinga, „daarop moeten wij bouwen”. Toen brak hij het gesprek af. Hij had voor zijn doen genoeg gezegd. Naar mijn overtuiging ook genoeg voor ons doen in ons bevrijde vaderland.

J. J. BUSKES.