Van derde tot Tierde republiek

De merkwaardigste eigenschap van het Franse volk door de eeuwen heen is, naast de discontinuïteit van zijn geschiedenis, zijn vitaliteit. De hardste slagen komt het telkens opnieuw te boven en steeds nog is er een innerlijke vernieuwing mogelijk gebleken. In Frankrijk gaat de geschiedenis schoksgewijs: op het absolutisme van de Bourbons volgde de burgerlijke gematigdheid, weldra de ultra-democratie van de Revolutie; na de dictatuur van Napoleon het aristocratisch régime onder de laatste Bourbons en het „burgerkoningschap” van Louis Philippe; toen na de nederlaag van 1870 ook de binnenlandse politieke hartstochten wat tot bezinken kwamen, bleken de diepe sociale en ideologische tegenstellingen niet krachtig genoeg om een eensgezinde houding in de eerste wereldoorlog te verhinderen. Wie hebben er al niet aan Frankrijk gewanhoopt in onze eeuw? Toch is het steeds sterker en scheppender gebleken dan men dacht.

Het Frankrijk dat in 1939 de oorlog inging, bood inderdaad geen opwekkend beeld. Het zelfvertrouwen ontbrak. Er was een spijtig gevoel: men had met onbeschrijflijk grote opofferingen de wereldoorlog 1914—T8 gewonnen en zich toen de vruchten van de overwinning laten ontgaan. Het was Frankrijk’s schuld niet dat het tot een verkeerde politiek gekomen was. Tegelijk met het vredesverdrag van Versailles was een ander verdrag gesloten: een wederzijdse veiligheids- en gebiedsgarantie van Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten. De Amerikaanse Senaat weigerde ook dit verdrag te ratificeren, en toen Engeland zich van bekrachtiging onthield, voelden de Fransen zich voor hun veiligheid tegenover het zoveel volkrijker Duitsland op andere, niet-collectieve middelen aangewezen. Nu volgde de bondgenotenpolitiek in Oost-Europa, die de Duitsers het gevoel van „Einkreisung” gaf. Toen de bondgenoten één voor één afvielen, stond Frankrijk alleen tegenover een sterker Duitsland dan er ooit was geweest. Engeland, de schuld van Frankrijk’s verlatenheid, was de enige bondgenoot. Een bondgenoot dien men niet liefhad en niet vertrouwde. Men leze het in de Franse romans uit de jaren 1940—’41. Paul Mousset bij voorbeeld beschrijft in zijn „Quand Ie temps travaillait pour nous” (welk een cynische titel!) de ervaringen van een Frans verbindingsofficier bij het Britse expeditieleger. Hoe anders, hoeveel bitterder zijn deze beschrijvingen van de talloze misverstanden tussen Fransen en Engelsen dan de luchtige en geestige boeken van Maurois uit de vorige oorlog als „Les silences du colonel Bramble” en „Les discours du docteur O’Grady”.

Onbevredigend was in 1939 ook de binnenlandse politiek. De sociale en ideologische tegenstelling viel meestal samen, zodat de kloof extra diep werd. Links stonden de communisten, zonder regeringsverantwoordelijkheid en profiterend van alle misslagen der andere partijen. De sociaaldemocraten hadden het moeilijk: de eisen op sociaal gebied van hun kiezers lieten zich niet wel in overeenstemming brengen met de urgente kwesties der landsverdediging en industriële productie. Toch kon de partij steunen op een groot deel der stedelijke arbeiders en plattelanders. Nog wat dichter naar het midden stond de radicaalsociaüstische partij, drager van een oude traditie. De gedachtenwereld der rationa-

listische intellectuelen, een Montesquieu en een Voltaire, overgedragen op de Girondijnen in de revolutietijd en op de opposanten tegen Napoleon 111, leeft na 1870 in de radicaal-socialisten voort. Uit hun beroep kwam de strijd in de Dreyfus-zaak evenals de grondige laicisering van het onderwijs. Zij vormden de partij der kleine spaarders en werden dan ook beschouwd als een tegelijkertijd vooruitstrevende en conservatieve richting. Kwam men verder rechts, dan trof men er de uitgesproken conservatieve en reactionnaire partijen aan, welker geestelijk verleden ook tot de 18e eeuw teruggaat. André Siegfried, een verdienstelijk Frans publicist, die o.a. een boekje over de politieke partijen in Frankrijk schreef, waarschuwt daarin zich niet te veel door de namen der partijen te laten

bedotten. Ook rechtse groepen noemen zich gaarne links, want sinds de revolutie van 1789 is rechts in discrediet! Niet in het parlement vertegenwoordigd waren de semi-militaire, fascistische groepen als de Vuurkruisen wiier program heel wat meer nationalistisch dan socialistisch was. En daartussenin bestonden dan kleine en min of meer toevallige partijen, die zich meestal rondom een vooraanstaand politicus groepeerden.

Het vormen van een regering was na 1918 steeds een moeilijke aangelegenheid. Een ongunstig gevolg had de besliste overmacht van het parlement op de regering, waardoor elke nederlaag in één der beide kamers aftreden van het zittende kabinet ten gevolge had. Eindeloos'werden nieuwe coalities samengesmeed, waarin tot 1936 toe de socialisten nimmer betrokken waren. Is het wonder dat het volk zijn vertrouwen in de politici verloor? Allengs vroeg men zich af of nu het volk zelf regeerde dan wel de onverantwoordelijke ambtenaren, de financieel krachtige families of het blinde noodlot. In plaats van op te gaan in het staatsbestuur ging de zeker niet afwezige public spirit onder in de partijpolitiek.

In zekere zin was de capitulatie in 1940 een uitredding; ze beëindigde een politieke levenswijze die iedereen verfoeide en waaraan men zich toch niet op eigen kracht kon onttrekken. Nu had de scheiding der geesten plaats. Wij noemen eerst allen die, uit overtuiging of uit pessimisme, met de Duitsers wilden samenwerken, sommigen stellig bezield door de hoop daarmee in een verduitst Europa iets van de Franse eigenaardigheid te redden, anderen uit rancune en eerzucht. Want ze kwamen uit alle kampen, de collaborateurs van Vichy: Laval en Déat waren, zij het op hun manier socialisten geweest. Henriet was een reactionnair, Darnand was onder de bekoring van Hitler gekomen. Verder was er de grote groep afwachters, de „attentistes”, die zowaar een tijdlang in Vichy geregeerd hebben (Darlan, Flaudin, Pucheu) en later met Amerikaanse steun ook in Algiers onder Giraud. Tenslotte de verzetsgroepen in en buiten Frankrijk. In Engeland hield generaal De Gaulle tegen alle teleurstellingen en moeilijkheden in

(Duhamel, over de Gaulle’s Londense tijd schrijvend, contrasteert treffend de brandende vaderlandsliefde en dadendrang van den generaal met de altoos grijze hemel van het Londen waar hij zijn dag af wachtte) de strijd aan de zijde der Engelsen vol en had alle moeite om de redelijkheid in te zien van de houding der Amerikaanse regering die terecht voordeel zag in het handhaven van een voor het oog der wereld compromittant contact met Vichy. Doch het werkelijke wonder van Frankrijk voltrok zich binnenslands. Tot verrassing en intense vreugde van allen voor wie de Franse cultuur een blijvende waarde in hun leven betekent, bleek Frankrijk niet aan ouderdom en uitputting gestorven te zijn. Toen in November 1942 de Franse vloot zich opofferde om de schande van de bezetting der „onbezette zone” niet te overleven en uit de handen der meinedige Duitsers en Italianen te blijven, veerde vanuit dit dieptepunt de natie op. Niet alleen trad de maquis nu openlijk naar voren, ook buiten Frankrijk werd men in groeiende mate de tekenen van het tevoren afwezig schijnend verzet gewaar. Het land dat versuft in zijn nederlaag scheen, greep pen en geweer. Geen enkele groep bleef achter in verzet. Opmerkelijk was het naar voren komen van een nieuwe richting: onder André Philip uitte zich een religieussocialistische stem, belangrijk, omdat ze, boven het eigenlijke verzet uitgaand, een positief antwoord aan Hitler gaf.

Toen De Gaulle eenmaal met de leiding der staatszaken belast werd, aanvankelijk na harde strijd met Giraud en de dien steunende rechtse, o.a. koningsgezinde groepen, aanvaardde hij alle politieke steun die hem geboden werd. Vandaar dat hij terstond communistische ministers in zijn kabinet opnam en het zover mogelijk naar rechts uitbouwde; Louis Marin, sinds jaren de erkende leider van rechts en hardnekkig tegenstander van alle collaboratie, steunde hem eveneens.

Wat betekent nu in het licht van het nabije verleden de uitslag van de recente volksstemming en de gelijktijdige kamerverkiezing? De derde republiek is voorbij; dit zal waarschijnlijk inhouden dat de nieuwe staatsregeling meer invloed aan de uitvoerende en minder aan de tegelijkertijd wetgevende en controlerende macht zal toekennen; de dictatuur der kamers heeft al te vaak de regeerkracht van de ministers en het ambtelijk apparaat op kritieke momenten verlamd. Verder bewijzen de verkiezingen een verlinksing van het verjongde en ditmaal met de vrouwen vermeerderde kiezerscorps. Dat de radicaalsocialisten tengevolge van de onbegrijpelijke politiek van hun leider§ zo goed als verdwenen zijn, ontdoet Frankrijk van een al te opportunistisch geworden grote partij. Ofschoon derde partij in getalsterkte is de grote winnaar de Republikeinse Volksbeweging van Bidault, den man die in de maanden vóór de bevrijding het ondergrondse verzet heeft gecoördineerd. In deze groep komt de stem van André Philip verjongd en gepopulariseerd tot uiting: die van de katholieken die hun mokkend royalistisch en reactionnair isolement opgegeven hebben en in een nieuwe wereld erbij willen zijn. Geen clericalisme meer, maar Quadragesimo Anno. Terwijl de radicaal-socialisten middengroep waren omdat ze noch koud noch warm wilden en konden zijn, is deze Volksbeweging met

Buitenland