Nog steeds: Kees Ec^ke

Er is een tijd geweest, vlak na de vorige wereldoorlog, dat de naam van Kees Boeke door zeer vele links-gerichte Nederlanders met een mengeling van eerbied en verbazing genoemd werd.

Deze man met zijn bescheiden, indringende ogen, die in alle opzichten een kop uitstak boven lederen normalen burger, was uit Engeland gekomen. Zijn vrouw, Betty Cadbury, stond hem terzijde. Zij was een telg uit het beroemde Quakergeslacht, dat zijn grote rijkdom uit de chocoladefabricage op consequent sociaal-christelijke wijze aan de fabrieken en aan de gemeenschap ter beschikking stelde. Hij liet een huis bouwen in Bilthoven. Het Broederschapshuis. Neen, het was geen kolonie è, la Walden van Frederik van Eeden. Het was een geestelijk verzamelpunt, waar Quakermeetings werden gehouden, waar ieder, die een radicaal christen-anarchistisch anti-geweldsstandpunt huldigde, een centrum vond. En waar iedereen welkom was, en zo maar Kees en Betty zei.

Zij trokken er samen op uit. Met een draagbaar orgeltje. Zij zongen godsdienstige en revolutionaire liederen op de straat, en zo kennen wij in onze jeugdbundels „Ik voel de winden Gods vandaag”.

Kees Boeke was de ziel van deze geestelijke, inderdaad uiterst radicale beweging. Hij was er het symbool van. Zeer begaafd op velerlei gebied, boeide hij niet door vurig spreken, maar door zijn eenvoudig, rechtlijnig optreden, waaraan iedere pose vreemd was; waarin ieder spoor van baatzucht, zelfs van geldingsdrift ontbrak.

En tóch: het was tegelijk zo wonderlijk, zo onmogelijk. De consequentie van het standpunt leidde tot belastingweigering, waarop executies moesten volgen. Het leidde zelfs tot het weigeren van gebruik van fiets en trein. En toen de hoge vloeden van revolutionnaire vernieuwingswil tot bedaren kwamen, toen werd de aandacht naar andere problemen getrokken, en van Kees Boeke hoorden wij geruime tijd niet veel meer.

Hijzelf zegt niet veel over die tijd van inkeer in zijn „Kinderwerkplaats”, dat in zekere zin een levensbeschrijving en een belijdenis inhoudt. Een man van zijn formaat wordt niet gedesillusioneerd in de ordinaire zin van het woord. Hij is in diepste wezen zichzelf gebleven, maar vond een ander terrein: de opvoeding.

Het resultaat daarvan is zijn „Kinderwerkplaats” te Bilthoven. Een merkwaardige school, geboren uit het kleine klasje, dat hij voor het onderricht van zijn kinderen had gevormd. Ofschoon hij geen enkele Nederlandse bevoegdheid tot lesgeven bezat, heeft hij een school weten op te bouwen, waarvan de betekenis door iedere deskimdige wordt erkend, en die ook het prinselijk paar heeft bewogen, zijn kinderen naar de „Werkplaats” ter opvoeding te zenden.

Het principe is: de opvoeding moet geschieden door samenwerking aan gemeenschappelijke opdrachten, en dit in een sterke ruime geestelijke, religieuze verbondenheid. Daarbij moet men dan niet denken aan dogmatische formuleringen op enig gebied, maar aan een innerlijke houding, aan een karaktervormende moraliteit.

En nu heeft, na deze tweede wereldoorlog, ir. Boeke zich opnieuw geuit op maatschappelijk gebied. Hij doet een oproep, gedateerd 5 Mei 1945, tot allen, die zich afvragen, hoe het nu verder moet. In deze oproep betoogt hij, dat wij in ieder geval de dictatuur niet meer willen. De nieuwe wereld zal zoveel mogelijk dwang moeten vermijden, met behoud van werkelijke orde en ordening.

Maar ook de parlementaire democratie verwerpt hij. Hij denkt met afschuw aan de vele partijen, aan de verdeeldheid, aan de vruchteloze debatten, aan de dwang van de meerderheid over de minderheid. Op dat punt is hij de oude Boeke gebleven uit de periode na 1918. Maar hij zoekt nu een andere weg, die hem blijkbaar duidelijk is geworden door zijn intense bemoeienis met de opvoeding. Er is voor Boeke n.l. een derde weg: de sociocratie. D.w.z.

een democratie, die niet berust op de macht van de meerderheid, maar op die van de eenswillende kleine leefgemeenschappen, die door onderling overleg, zonder hoofdelijke stemming, het eens zijn kunnen worden over het beleid in gemeenschapszaken.

Deze gedachte is menig geestverwant, die de Woodbrookersbeweging in Holland heeft ondergaan, zeer wel vertrouwd. Hij weet, hoe wij in Barchem en later in Bentveld en Kortehemmen zulk een geestelijke gemeenschap wilden vormen. Wij hebben naar het voorbeeld van de Quakers, wier afstammelingen wij op dit stuk van zaken zijn nooit willen stemmen. Waren er in de kring, die het met de meerderheid niet eens konden worden, dan moest nog eens en nog eens gesproken worden, totdat eindelijk de eensgezindheid bereikt was. En -wij zijn daar wél bij gevaren.

Kees Boeke wil deze gedragslijn nu overbrengen op de sociaal-politieke kringen.

Hij stelt het zich ongeveer aldus voor. De samenleving valt uiteen in groepen, als buurtschappen, werkgemeenschappen enz. Deze moeten niet te groot zijn. In die groepen moet iedereen zeggenschap hebben. Daar worden besluiten, na discussie, eenstemmig genomen. En naar de grotere verbanden, die ook weer groepsgewijze worden'samengesteld, kiezen zij hun algemeen geachte vertrouwensmannen. Ook deze handelen weer op gelijke wijze. Tot in de top van het bestuur van de gemeenschap. Dit nu noemt Boeke sociocratie, vertaald: gemeenschapsheerschappij. Zou dit gaan functionneren, dan zou èn de dictatuur èn het parlementarisme overwonnen zijn.

Waarom wij op deze zaak in „Tijd en Taak” de aandacht vestigen? Niet, omdat wij menen, dat deze sociocratische gedachte spoedig tot een invloedrijke beweging zal uitgroeien. Dat verwacht Ir. Boeke ook niet. Hij stelt uitdrukkelijk vast, dat de

enige weg tot deze politieke vorm die der opvoeding is, en hij zal de eerste zijn om te erkennen, dat deze weg zéér lang is.

Maar wij spreken er hier wel over, omdat er enerzijds veel in zit, anderzijds omdat juist wij, als degenen, die in Nederland door de Quakergedachte op dit punt het meest zijn beïnvloed, de onmogelijkheid hiervan beseffen.

Er zit wat in. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik, sinds Barchem, een gruwelijke hekel aan stemmen in vergaderingen gekregen heb. Liever is het mij, wat langer te overleggen, om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Maar daar liggen toch gevaren op de loer. Het gevaar, dat men, om er maar van af te zijn, tot een onwaarachtig compromis komt, ligt voor de hand. Het gevaar, dat men, om de meerderheid niet te remmen, op z’n eentje zwijgt, en dus toestemt in wat men eigenlijk niet had willen aanvaarden, is evenmin denkbeeldig. Maar afgezien van deze gevaren, moet erkend worden, dat gezonde democratie een desnoods langdurig, intens geestelijk overleg vereist. Onze toekomstige overheidscolleges en onze politieke partijen tot zulk een gezindheid op te voeden, ze af te brengen van de partijzucht, ze af te leren, dat verschil van mening natuurlijk is, düs vooral tot uiting gebracht moet worden, zou een zeer grote winst zijn in ons politieke leven. Ik zie die winst nog niet behaald...

Maar anderzijds vergeet Ir. Boeke één zeer belangrijk ding. Wat de Quakers doen, en wat wij in Barchem deden, was in een groep van gelijkgezinden, van vrijwilhg toegetredenen. Wij hadden bovendien een gemeenschappelijk fundament. Wij waren leden, die ook weer konden bedanken. Maar in de gemeenschapsgroepen, zoals de sociocratie zich die voorstelt, hebben wij juist te doen met mensen, die er niet vrijwillig, maar krachtens hun woonplaats, hun geboorte bij moeten behoren. En dan komen geheel andere dingen naar voren.

Wij wijzen derhalve deze gedachte als heilzaam voor de geestelijke èn materiële moeilijkheden, van onze samenleving af. Wij vinden deze gedachte te veel geconstitueerd van een bijzondere levenssfeer uit, en niet geput uit de werkelijkheid van het sociale leven zelf.

En zou daar ook niet de reden liggen, waarom wij allerlei dergelijke pogingen en voorstellen, die telkens in tijden van crisis en van revolutie gedaan worden, afwijzen? Hier ontmoeten wij een stuk idealisme, waar wij eerbied voor hebben. Wij zien hier een visie, die zeker vruchtbaar is. Maar zij wordt onvruchtbaar, zodra zij een te groot gebied wil bestrijken en niet acht slaat op de nuchtere werkelijkheid van het sociale leven.

Wij, die werkelijk niet bang zijn om voor idealisten te worden gehouden, moeten juist hier waarschuwen, omdat wij in hart en nieren socialist zijn. Omdat wij de maatschappelijke werkelijkheid, en niet een gedachtenstelsel tot uitgangspunt kiezen voor onze maatschappelijke strijd.

L. H. RUITENBERG.

/ V B.* / X-• .