Lit het nabije rerleden

Ja, lezer, er was ’n muziekleven in de hel van Auschwitz! Een muziekleven niet alléén, maar ook een cabaret, een bioscoop, een zwembassin, een cantine, een bordeel! En dat alles in de benauwend enge maatschappij van een concentratiekamp in Polen, met 20.000 inwoners, behuisd in 28 ~Blocks.” Een maatschappij met, naast de onbeschrijfelijke helse kampregels, alle vormen van een verwrongen samenleving, maar dan geaccentueerd tot de scherpste graad, onder de angstige druk van een steeds dreigende doodsbenauwenis!

Men concludere na lezing van deze schets dan ook niet, dat het „niet zo erg was!” Het muziekleven was nu eenmaal een zijde van het kampleven, die minder bekend is en die toch ook belicht dient te worden. De tegenstellingen zullen des te schrijnender zijn. Het psychologisch zo belangrijk verband tussen sadisme en sentimentaliteit is een verschijnsel, dat men bij de beoordeling niet uit ’t oog mag verliezen. De oude Romeinse spreuk „brood en speien” was herleefd. Sport en muziek waren de zwakke plekken van onze oosterburen.

Naast de millioenen-vergassing, naast de ~doden-commissies” in de ziekenhuizen (waarover een volgend opstel), naast de meest geraffineerde mishandelingen, kortom naast alle gruwelen, die den middeleeuwsen roverhoofdman zouden doen sidderen, hiernevens... concerten!

In vele grotere kampen dus bestond een kapel, een muziekcorps. Dit diende in de eerste plaats om marsmuziek ten gehore te brengen bij het dagelijks uit- en binnenmarcheren van de duizenden in strammiiitaire tucht, versmolten tot één grauwe massa van totalitaire nummers in blauwwit gestreepte gevangeniskleren. De gevangenen („Haftlinge”) dan rukten uit, onderverdeeld in verschillende commando’s als „Kohlenplatz”, „Strassenbau”, „Sandgrube”, enz. —Onder de tonen van marsmuziek werd het nietsontziende oog van den Obersturmführer en diens satellieten gepasseerd. Marsmuziek, met name „Germanentreue”, „Deutschlands Waffenehre”, en wat dies meer zij. Dat hierbij de blaasinstrumenten domineerden, is wel duidelijk.

In Auschwitz beschikten we over een keur van de beste instrumenten en een aardig ingerichte repetitie-zaal, waar de wanden met portretten van bekende musici en componisten behangen waren. Ook

muziek was in ruime mate aanwezig. En wei in die mate, dat we in een vergeten avonduurt.ie enkele malen kamermuziek gemaakt hebben! De kapelmeester, prof. Adam Kopucynski, dirigent van de Philharmonie en radio te Krakau aan de vleugel (tussen twee haakjes: een prachtkerel), verder een Pools en een Hongaars violist. Bram van der Star van het Utrechts S. O. als altist en schrijver dezes aan de cello, speelden kwintetten van Schumann

en Pleijel! In de huiselijke belichting van een pianolampje...! Een onvergetelijk moment, dat ons uit alle miserè omhoog hief!

De kapel dan, die dus ’s morgens en ’s avonds marsen ten beste gaf en verder ook aan het schillen van aardappelen werd gezet (de conditie van de „musici” was in doorsnee beter dan die van hun collegagevangenen: begrijpelijk wegens de betere levensomstandigheden!), liet zich ’s Zondags als concerterend ensemble horen. We werden dan in fraaie witte pakken gestoken, met blinkende knopen en gaven zo gemiddeld vijf concerten op één Zondag! Dat begon ’s morgens al heel vroeg. In de barre witte winter rukten we in ons wit gewaad uit, de instrumenten zonder omhulsel! onder de arm en togen naar naburige kampen. Men wete, dat geheel Opper-Silezië eigenlijk één reeks van concentratiekampen was. Zo werkten we drie kampen af en kwamen in de namiddag in Auschwitz terug, waar nóg twee concerten wachtten en we ons onmiddellijk in de „concertzaal” een bovenzaal van één der blokwoningen, die enkele honderden luisteraars kon bevatten installeerden. De belangstelling was altijd overweldigend. De behoefte aan „iets anders” bleek zo groot, dat er complete runs op de ingang plaats vonden en er geducht geranseld moest worden om de orde te handhaven. Weliswaar werden toegangskaartjes verstrekt. Het auditorium bestond voornl. uit meer „prominente” collega-gevangenen, die gul waren in hun bijvalsbetuigingen.

De programma’s bestonden in doorsnee uit goede amusementsmuziek (Rixner) en opera-potpourri’s (Carmen). Als zeer geliefd solist trad op een voortreffelijk zanger van de Milaanse Scala. Vooral één prachtig lied is me steeds bij gebleven: „Mattinata” (Morgenstemming) van Leoncavalio. Verder traden een tweetal pianisten op (de kapelmeester en een voormalig begeleider van Carl Flesch), meestal met Chopin. En last not least stond het eerste deel van Schubert’s „Unvollendete” op ons repertoire.

Met Kerstmis en Oud-en-Nieuw vormden zich verschillende strijkjes en gaven overal in de bloks „huisconcerten.” (d.w.z. in de laatste jaarwende 1944—’45).

„Stille Nacht” en O Tannenbaum” (waarmede het programma steeds geopend werd) deden de ergste wreedaards de tranen over de wangen vloeien...! (N.8.: sadisme en sentimentaliteit, op welker samenhang in de aanvang van dit opstel reeds gewezen werd!)

Als honorarium werden cigaretten en brood, al dan niet belegd, geïncasseerd!

In de kapel zaten vele Nederlanders. Aanyankelijk niet, want ik herinner me uit de eerste periode van mijn twee-enhalfjarig concentratiekampleven, dat vooral Polen, Russen en Rijksduitsers in de „Haftlings-Kapelle” speelden. In Auschwitz waren dus niet alléén Joden. Toen in October ’44 het Russische front naderbij kwam, werden de meeste Polen en Russen westwaarts getransporteerd en werd het orkest met Hollanders aangevuld. De driemaandse periode, die toen voor mij aanbrak, is uiteraard wei de beste en rustigste uit mijn gevangenschap geweest.

Enkele landgenoten keerden in het vaderland terug, het merendeel niet! Op 18 Januari van dit jaar moesten we evacueren. De moordende vlucht uit Opper-Silezië voor het toen zéér dicht genaderde Russische front, werd één grote jammerlijke ellende, die duizenden het leven kostte! Het beruchte „schot-in-de-nek” maakte aan onnoemelijke mensenlevens een einde! Over details een volgende maal méér.

Zonder de niet-genoemden te kort te willen doen, zou ik deze schets willen besluiten met ’n tweetal musici „in memoriam”: de in de kringen van onze lezers wel zeer bekende violist Bram Bleekrode en vooral ook mijn beste vriend Bram van der Star, in leven solo-altist van het Utrechts Stedelijfc Orkest. Knappe vakmensen, goede representanten van ons Hollands muziekleven. Beste kerels, rust in vrede!

Mr. HERMAN BOASSON.

(I)

Muziekleven te Auschwitz

Vervolg van pag. 5.

broedvogels verwijdert het merendeel zich gewoonlijk niet al te ver van zijn broedgebied, zodat er ook in de winter gelegenheid is de vogel in zijn groene jagerspakje waar te nemen. Hij komt, evenals bijvoorbeeld de boomklever, ’s winters ook wel op de voedertafels of andere distributieplaatsen.

De putter, wiens kop zulke aardige roodwit-zwarte tegenstellingen vertoont en wiens vleugel met zo’n markante gele vlek is versierd, kunnen wij eveneens tot de, zij het niet talrijke, wintergasten rekenen. Terwijl de putter een vrij zeldzame Nederlandse broedvogel is, is de kneu als zodanig een zeer algemene verschijning. In het voorjaar vertoont het verenpakje van ons robijntje opmerkelijk veel rood, maar

in de herfst en winter blijft daar niet veel meer van over. Men neemt over het algemeen aan, dat de kneuen, die in ons land overwinteren, van buitenlandse herkomst zijn. Hetzelfde geldt vermoedelijk met betrekking tot de roodborsten, waarvan het hier ’s winters gewoonweg kan wemelen. Stellig schuilen daaronder veel exemplaren uit Zweden en Noorwegen. Aan de andere kant blijven, naar het schijnt, ook verschillende Nederlandse broedvogels, al verplaatsen zij zich meer of minder ver naar het Zuiden, binnen de landsgrenzen. Intussen springt telkens opnieuw In het oog, dat de roodborst niet de minste neiging vertoont zich bij soortgenoten aan te sluiten. Hij is een „a-sociaal” wezen.

RINKE TOLMAN.

RECTIFICATIE

In mijn artikel „Conservatisme” (T. en T. 17 Nov.) is een hinderlijke fout geslopen. In de eerste helft staat: „Waar blijven in het Calvinistische kamp de predikanten, die hun stem laten horen in de strijd tegen het socialisme?”

Dit moet natuurlijk zijn: „in de strijd voor het socialisme”.

Er tegen zijn er al genoeg.

H. DE J.