OFFENSIEF OF DEFENSIEF?

Geen wonder, dat wij nog denken in termen van oorlogvoering. Geen wonder, dat het beeld van de maatschappelijke worsteling die zich vlak voor onze ogen afspeelt, deze militairistische termen opnieuw oproept. Ik denk aan twee verschijnselen in het bizonder. Het ene: in ons eigen land de actie die ontketend wordt over het voorontwerp van minister Vos over de nieuwe bedrijfsorganisatie. Het andere: de strijd in Amerika om herstei van de kapitaiistische economische vrijheid, om veel van Roosevelts New Deal politiek ongedaan te maken. IVij vragen ons af: wat is er aan de hand? Maken kapitalistische krachten zich op, na de oorlog, om verloren terrein te herwinnen, moet het ordeningsbeginsel worden teruggedrongen, en wordt daartoe een offensief ingezet? Of is het omgekeerd: heeft de gedachte, dat de kapitalistische economie en geest moeten worden vervangen door beruste leiding en ordening in sociaiistische geest, het in wezen reeds gewonnen, en is het felle verzet daartegen niet anders dan het defensief van een terugtrekkend ieger?

Laat mij eerst een enkele opmerking maken over Amerika al zijn de gegevens nog wat schaars. Duidelijk is toch wei: Amerika heeft thans de economische en poiitieke leiding der wereld overwegend

in handen, en al is ook daar géén kapitalisme meer in rein kuituur, het is nochtans de bij uitstek kapitalistische mogendheid. Maar het weet, met de scherpe intuïtie en nuchtere zakelijkheid van de Great-business-man: er komt een nieuwe macht opzetten, die binnen 25 jaar èn wat mensenmateriaal betreft, èn naar technisch kunnen, èn naar de rijkdom der grondstoffen, gemakkelijk de partner of de meerdere kan zijn: Sowjet-Rusland. In de buitenlandse politiek zien wij duidelijk, wat de spanning tussen de beide wereldmachten betekent, hoezeer daarin gevaarlijke conflictstof geborgen ligt. Vergis ik mij, als ik meen, dat deze wereldsituatie ook de binnenlandse politiek in Amerika bepaalt? Dat met alle kracht gestreefd wordt naar en zo sterk mogelijk kapitalisme? (zoals Rusland op zijn beurt eveneens streeft naar versteviging van het eigen systeem). Amerika heeft natuurlijk geweldige interne moeilijkheden, omdat zijn productieapparaat door de oorlog niet alleen geleden heeft, maar de industriële capaciteit met 40% is toegenomen. Nu moet dit proces worden overgeleid van oorlogs- haar vredesindustrie de enorme hoeveelheid goederen moeten ergens worden afgenomen zó, dat er aan verdiend wordt. Men zal èn de consumptie in het eigen land

opvoeren èn de export zien uit te breiden, en werpt zich met volle kracht op beide mogelijkheden waarbij het spook van crisis en werkloosheid opnieuw opduikt aan de horizon. (Ik las al een voorspelling van een stagnatie in de productie in het jaar 1948). De gedachte beklemt mij meer dan eens: dat de Amerikaanse arbeiders zo zeer in de greep van het materialistisch welvaartsideaai leven, zo zeer door kapitalistische geest worden beheerst, dat zij tot een wezenlijk scheppende bijdrage aan de overwinning van het kapitalisme niet toe kunnen komen. Indien ergens, dan wordt aan deze problematiek duidelijk: dat wij er nooit uitkomen, wanneer de beide elkaar bekampende machten enkel uit zijn op de eigen winst, het eigen voordeel, de eigen verzekerde positie. Gróte politiek eist thans: de onvoorwaardelijke aanvaarding van het welzijn der Gemeenschap boven dat de georganiseerde groepen of dat nu de machtige trusts of de machtige vakverenigingen zijn. Anders gezegd: gróte politiek moet de eis der sociale rechtvaardigheid durven doorzetten tegen groepsbelangen in.

Hoe staat het in Nederland met de strijd tegen het voorontwerp inzake de bedrijfsorganisatie? Ik vraag als ondeskundige geen oordeel over de uitwerking van het wetsontwerp, dat trouwens nog niet gepubliceerd is en ook nog niet zijn eindvorm vond. Maar het is mij wel duidelijk, dat hier een stap wordt gedaan van principiële betekenis: in de bedrijfsorganisatie zal aan de factor Arbeid èn aan de factor Gemeenschap plaats worden gegeven naast het kapitaal. M.a.w. hier wordt principieel een stap gedaan in de richting van een socialistische organisatie. Kennelijk begrijpt de ondernemerswereld héél goed, wat er aan de hand is; zij verzet zich met grote felheid. Even kennelijk heeft de arbeiderswereld niet in de gaten, wat er op het spel staat; van enige bewustheid dat het hier inderdaad om socialisme gaat, blijkt tot heden weinig, en een sterke stuwing ontbreekt. Is dan toch het kapitalisme in het offensief?

Voor wie zich losmaakt van de tijdelijke bepaaldheid, kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. De ontwikkeling der maatschappij over de laatste tientallen jaren laat duidelijk zien, dat het kapitalistisch beginsel laisser faire wordt vervangen door het ordeningsbeginsel. Deze gang van zaken is niet terug te schroeven. Maar de beslissende vraag hierbij blijft de geestelijke: welke inhoud legt men in de ordening. Zij kan dienstbaar worden gemaakt aan de brutale winstbegeerte van anonieme collectieve machten, en zal dan nergens de kapitalistische geest breken en overwinnen. Zij kan gevuld worden met de inhoud der sociale gerechtigheid, die ook aan de millioenen hun sociale levenskansen waarborgt. Daarom moet men bij de grote sociale strijd niet alleen zien naar de grote economische of politieke machtsblokken. Maar ook vragen: welke géést wordt in een volk levendig gehouden en gevoed? Hoe spreken, denken, handelen de organisaties en personen, wier taak de versterking en verdieping van het geestesleven is, over de economische conflicten? Wordt nog ergens de vlam der gerechtigheid brandende gehouden in de ziel van het volk? „Volk, volk, volk, hoort des Heren woord!” W. B.

ICehk en wereld

De Rijn is groot en geweldig, revolutionnair en bewogen in zijn oorsprong. Ik heb de Rijn bij Schaffhausen gezien. Dat is ontzagwekkend en groots.

■Verderop wordt de Rijn een brede en sterke stroom, vruchtbaafmakende de landen, door welke hij zich een weg baant.

Ik heb de Rijn gezien bij Bazel en in Duitsland: een sterke, maar rustige rivier, die het land zegent en welvaart brengt.

Maar in Nederland wordt de Rijn al smaller en kalmer en tammer en rustiger.

Wie heeft nooit de Kromme Rijn gezien met de kippenbruggetjes? Heei aardig en genoegelijk voor een wandeling op Zondagmiddag met de kleuters, maar waar is de Rijn gebleven?

Het einde is de dode Rijn. Zie, zo is het ook met het Christendom. Het begon groot en geweldig, revolutionnair en bewogen.

Toen werd het breed en sterk en zegenrijk.

Maar het einde is de Kromme Rijn: alles o zo genoegelijk, maar alles ook o zo tam en mak. De dood in de pot! Maar de

Het Christendom en de Rifn

Kromme Rijn maakt toch de Rijn in Duitsland en Zwitserland niet ongedaan. En de kippenbruggetjes bij Bunnik maken de watervai bij Schaffhausen niet tot een watervalietje è, la Sonsbeek bij Arnhem.

De Rijn ontspringt nog altijd op de bergen.

En de dode Rijn is niet de dood van de Rijn, wiens kracht en macht de eeuwen trotseert.

Daar is veel tam en mak, verwereldlijkt en verburgerlijkt christendom met kippenbruggetjes.

Maar in de verte horen wij het geluid als van vele wateren. Schaffhausen is er ook nog en het Christendom vindt' zijn oorsprong op de bergen. Daar stroomt en bruist het levende en heldere water.

Ons Parool moet zijn: Weg van de kippenbruggetjes! Terug naar Schaffhausen! Terug naar de bergen!

Christendom is niet een modderig slootje, maar een machtige stroom. Terug naar de oorsprongen! J. J. B. Jr.

Twee geschriften van Prof. Banning

Prof. Banning heeft twee boeken gepubliceerd, op welke wij dadelijk bij verschijning de aandacht vestigen.

Bij Van Loghum Slaterus’ Uitg. Mij. verscheen van "hem „Het Vrljslnnig Protestantisme op de tweesprong”, een boek van 138 bladzijden, dat voor allen, wien de ontwikkeling van het godsdienstig en kerkelijk leven in ons vaderland ter harte gaat, van belang is. In „Tijd en Taak” komen wij op dit boek zeker nog terug.

De Uitgeverij Ploegsma publiceerde van

Banning „Als een goed instrument”, een boekje vair 130 bladzijden, dat in Sh Michielsgestel geschreven werd. „een boe over het christelijk leven voor hen, die toetreden tot de eeloofsgemeensehap der eeuwen en voor hen, die het misschien wel willen maar nog niet durven.” Voor worden vele belijdend lid van de Kerk. Laat men hun dit getuigenis ten geschenke geven. –

Met deze aankondiging moeten wij op dit ogenblik volstaan. J- J- B. Jr.