Vaklieden gerraagd

Tegenwoordig hoeft men de dagbladen maar open te slaan om tot de ontdekking te komen, dat er op alle terreinen een nijpend gebrek aan vaklieden bestaat. Herscholing, stoom- en spoedcursussen moeten deze lacune verkleinen. De vertoonde activiteit is een bijna hopeloos geworstel, omdat het tekort zo schrikbarend groot is, dat de druppelsgewijze toevloeiing nauwelijks wordt bemerkt.

Dit tekort heeft dan ook, zoals alle tekorten, unfaire handelingen tot gevolg, waarvan de tegenwoordig gevoerde loonpolitiek een treffend voorbeeld is. Het ene bedrijf probeert de vaklieden van het andere weg te kapen, door aanlokkelijke voorwaarden en hoge lonen in het vooruitzicht te stellen.

Tussen dit verwoede gevecht om vaklieden staat onze regering, als de radeloze scheidsrechter van het voetbalveld. Nu kunnen wij als stuurlui aan wal, anders gezegd, als het onsportieve publiek op de tribune, de regering verwijten maken, desnoods uitfluiten, aan de situatie zelf verandert men niets ten goede. Bezinning op het probleem en suggesties, die houdbaar zijn, zijn harder nodig.

Het tekort aan vaklieden is helaas geen probleem van vandaag, gisteren en eergisteren bestond het reeds, al waren de gevolgen toen nog niet zichtbaar. Dit belangrijke probleem is toe te schrijven aan de zonde der vaderen, die de stem der profeten het zwijgen hebben opgelegd.

Wij, als nazaten van dat geslacht, kunnen niets anders doen dan de fouten, in het verleden gemaakt, zorgvuldig raderen. Siagen doen wij alleen, indien er opnieuw geluisterd wordt naar de tot zwijgen gebrachte stemmen.

Albert Schweitzer heeft eens over de sociale arbeid der zending het volgende gezegd: „Landbouw en ambacht zijn de grondslag der cultuur. Slechts waar die

voorhanden zijn, zijn de voorwaarden voor ontwikkeling aanwezig en kan er een handeldrijvend en intellectuele bevolkingsgroep ontstaan. Goed koloniseren betekent dus de inboorlingen zo te ontwikkelen, dat ze niet van de landbouw en handenarbeid vervreemden, maar er als het ware toe geleid worden.

De raad van Schweitzer geldt natuurlijk niet voor ons burgerlijk beschaafde Nederland, zo dacht men hier ten minste. Moet en moest niet ieder kind uit een financieel draagkrachtige kring, volgepropt worden met kennis van de Hogere Burgerschool, kennis die in het leven meestal als ballast moet worden weggeworpen. De Mulo is de school voor de brekebeentjes, kinderen, die niet zo goed meekunnen voor de H.B.S. Voor de mensen zonder geld blijft voor hun kinderen de ambachtsschool en loopjongencarrière over.

Het gevolg van deze ontwikkeling is, een teveel aan intellectuelen, halfintellectuelen en mensen, die noch intellectueel noch vakman zijn. Goede vaklieden, ook vaklieden der wetenschap, komen we te kort. Jaren geleden was deze ontwikkelingsgang al te voorspellen.

De regeringen Colijn en De Berenbroeck hebben het schijnbaar niet gezien, want als zij het gezien hadden, dan was het nijverheidsonderwijs nooit ingekrompen geworden uit bezuinigingsoverwegingen. In de Gildentijd was het regel, dat een ieder, die een vak wilde leren, eerst enkele jaren als leerling diende, om zodoende via het gezelschap moeizaam het meesterschap te verwerven.

Kort geleden zei een oude matrijsmaker tegen me: „dat er minstens tien jaren van oefening aan voorafging, voordat men het vak enigszins onder de knie krijgt. Begrijpelijk is dus, dat de geringe elementaire kennis, die men gedurende twee jaar

ambachtsschoolonderwijs opdoet, totaal onvoldoende is.

En toch worden de jonge mensen met deze onvoldoende kennis het gerationaliseerde bedrijfsleven ingestuurd. Wat m.a.w. betekent een afstand doen van het geleerde en het verlaagd worden tot verlengstuk van de machine. Zou een of ander leergierig jongmens toch proberen door onderzoekingen iets wijzer te worden, dan zal hij spoedig te horen krijgen dat het bedrijf geen filantropische inrichting is. Deze onbarmhartige en uitsluitend op winst en dividend ingestelde productie is de grondoorzaak, dat ons volk momenteel een tekort aan bekwame vaklieden heeft.

Een andere oorzaak is: de slechte waardering, die men voor den handenarbeider in het algemeen heeft.

Een werkman spreek je nu eenmaal aan met „Hei”, ook al bezit de werkman meer verstand dan de man met het boord,, die met Mijnheer aangesproken wordt. Het zijn schrijnende misstanden in onze samenleving, die spotten met de eerbied, welke men aan de persoonlijkheid van den vakarbeider in gelijke mate verschuldigd is, als aan ieder ander mens.

Na deze twee* grote oorzaken zijn er nog talrijke kleine oorzaken, die tezamen weer een grote oorzaak vormen, aan te wijzen voor het tekort aan vaklieden. Wij schrijven dit artikel echter niet om critiek te oefenen op feiten, die niet te veranderen zijn. De bedoeling is, positief aanwijzend te zijn. Daarom tot slot enkele zeer algemene opmerkingen, die m.i. de toestand kunnen verbeteren op lange of kortere termijn. Ons volksonderwijs zal zich in de eerste plaats moeten richten op het vormen en kweken van bekwame vaklieden.

De adspirant-vakman moet naast de beginselen van het gekozen vak, zich een brede algemene ontwikkeling eigen kunnen maken.

Onze scholen moeten in de toekomst in veel sterkere mate dan ooit het geval is geweest, op de practijk, dat is op het leven, zijn ingesteld. Tot nog toe worden er kapitalen verspild aan studie, die in de praktijk niet tot zijn recht komt.

Landbouw- en nijverheidsscholen, nauw verbonden aan de landbouw- en industriebedrijven, moeten de scholen worden voor den gemiddelden mens.

Verder zal, in onze volksgemeenschap de waardering voor den handarbeider in het algemeen en de vakman in het bijzonder, beter moeten worden, terwijl in de sterk gerationaliseerde bedrijven een verplicht rouleersysteem in de leerlingperiode moet worden ingesteld.

Ziehier slechts enkele suggesties, die door de specialisten op dit gebied kunnen worden uitgewerkt.

Vergete men toch vooral niet, dat door de ontwikkeling van het wereldgebeuren, ons land wordt een materieel arm land.

Dit is echter niet het laatste wat wij tot u te zeggen hebben, tegenover dit alles kunnen wij negen millioen hoofden en achttien millioen handen stellen, die, als zij efficiënt worden ingeschakeld en bekroond door een hemelse zegen, ons volk tot een rijk en gelukkig volk maken.

A. S. NAAUW.

’) „Uit mijn leven en denken.”

cultureel vraagstuk van een steeds ingewikkelder wordende maatschappij.

Het politieke liberalisme van thans kan geen enkele positieve bijdrage leveren tot de zedelijke vormgeving der maatschappelijke krachten. Het is conservatief. Ondanks de ieuzen, die het aanheft. Want het gaat er niet om, dè,t men vooruitstrevende leuzen publiceert, maar wannéér men het doet. Het is voor het liberalisme thans te laat om te streven naar winstdeling onder de arbeiders. Bovendien: hoe wil men dat doen, zonder het gezag van de Overheid? Het is voor het liberalisme thans te laat om maatregelen ter voorkoming der werkloosheid te nemen. Dat had het moeten zeggen, toen er 400.000 rondliepen. Wie dat thans zegt, doet een slag in de lucht. Hij aanvaardt alleen wat anderen hebben bereikt in hete strijd op hen, die het nu goedkeuren. Zullen de liberalen vooruitgaan? Ongetwijfeld. Zij zakten in 1937 van 7 op 4 zetels. Dat was het triumfjaar van Colijn, die tenslotte nog meer voldeed a'an wie de veiligste plek voor zijn private veiligheid zocht. Er is alle reden, te verwachten, dat die weggevloeide stemmen van toen terug zullen stromen. Toen waren er bovendien vele splinterpartijen, die stemmen van individualistische „vrijzinnigen” trokken, en die nu nergens anders terecht kunnen, dan bij de Partij van mr. Stikker, den man van Heineken’s bieren. Toen bond ook de Vrijzinnig-Democratische Bond een aantal conservatieven. Die kunnen thans de weg van mr. Joekes en prof. Kranenburg en alle andere leiders in die kringen niet gaan. Welnu,

zij zullen ook bij de Partij van de Vrijheid terecht komen.

Deze partij, speculerend op de begrijpelijke afschuw voor de gevolgen van onze ellende, deze partij zonder enige concrete visie op de toekomstige samenleving, zonder durf, remmend, waarschuwend, angsten-wekkend, zal de partij worden van de onpoiitieke burgerij onder leiding van hen, die denken, dat de vrijheid van de mensheid er mee gediend wordt, als men hün maar de vrijheid geeft. Maar deze partij zal de beweging der democratische socialisten tegenover zich vinden. Diè weten, dat er geen enkele vrijheid bestaat zonder bewuste orde. Die weten ook, dat het economisch leven, het leven dus, waar millioenen hun dagelijks brood verdienen, niet een ondoorzichtige grootheid is, overgelaten aan de bearbeiding door particulieren. Zij weten, dat wij in een economische werkelijkheid staan, die men kan doorgronden, ontleden, beheersen. En als men haar kan beheersen, dan is het beter dat dit geschiedt door vrije, democratische mensen, die een stuk zedelijke orde willen verwerkelijken, dan door mannen, die zonder enige andere verantwoording dan aan hun persoonlijk geWPten, het spel der beheersing van de productiekrachten op zijn best uit sportieve aandrift bedrijven.

De Partij, die de vrijheid der negen millioen Nederlanders waarborgt, is de Partij van de Arbeid. Want zij weet, dat geestelijke en zedelijke vrijheid alleen maar bestaan kan in een geordende samenleving. L. H. RUITENBERG.