vrienden en tot zijn vrouw de weduwe van Gustav Mahler ■—, die hem smeekten, rust te nemen en minder te werken. Het boek kwam klaar. Een fantastische roman. Een roman, die speelt 100.000 jaren na de dood van den auteur. Gedurende drie dagen bezoekt hij de wereld. Een wereld zonder leed en zonder geestdrift, zonder zorgen en zonder ziekte. Een wereld zonder ziel. Uit „het dal der bronnen en krachten” stroomt de mensen alles toe, wat zij nodig hebben. Het doel der mensen is uiterlijke schoonheid en lediggang. Ironie en scherts zijn de voornaamste elementen in het laatste prozawerk van Franz Werfel.

Ironie leeft ook in zijn laatste toneelstuk: „Jacobowsky en de overste”; het speelt in het bezette Frankrijk; tegenover —en tenslotte: naast • den eeuwig opgejaagden Jood Jacobowski staat de romantische Poolse edelman Stjerbinsky. Door de gebeurtenissen worden zij naast elkaar geplaatst; dit dichterlijke, knappe en tintelende stuk is een getuigenis vóór het leven, vóór de kameraadschap, vóór de liefde (en de liefde voor den medemens gaat uit boven die van Eros).

Vijftien jaar geleden verscheen „De veertig dagen van Moesa Dag’’, de geschiedenis van de deportatie der Armeniërs door de Turken tijdens de eerste wereldoorlog. Wij lazen dit werk, het ontnam ons rust en slaap; wij vroegen ons af: is zó iets mogelijk? Kon in onze dagen een schuldloos, hulpeloos en weerloos volk door een ander volk zó worden achtervolgd, zó afzichtelijk worden behandeld, zó vermoord?

De laatste jaren hebben deze vraag wel zeer overbodig gemaakt

Franz Werfel kan niet meer tot ons spreken. Als balling is hij enkele maanden geleden in het gastland Amerika gestorven, hij, de Jood, die Jood blééf en vriend werd van het Katholicisme, hij, de verkondiger der liefde, die moest zien, hoe het kwaad zegevierde, hij, die constateerde: „Hitler is maar een naam voor de wereld van tegenwoordig”.

Werfel spreekt niet meer tot ons? Zijn boeken zulen blijven leven; zij hebben alle brandstapels en het derde rijk overleefd. Mogen wij hopen, dat zij het kwaad van de tijd zullen overleven ?

H. WIELEK.

GROEN VAN PRINSTERER, DE ANTI-REVOLUTIONNAEN EN WIJ

De grondlegger der A.R. Partij is Groen van Prinsterer, het zou unfair zijn dit te ontkennen, door dezen groten man los te breken uit het A.R. verband.

De N.S.B. heeft deze onvergetelijke namen van Groen v. Prinsterer en Troelstra wel misbruikt, door de geschiedenis in de voor hun gunstige zin te forceren en van beide mannen wegbereiders voor de N.S.B. gemaakt. Deze schandelijke profanie, dit misbruiken der historie volgen wij zeker niet na.

Toch willen wij proberen, de strijd van Groen in het licht van deze tijd te zien, met a,ls achtergrond onze strijd voor Evangelie en Socialisme.

De strijd voor de doorwerking van het Evangelie op alle terrein des levens kunnen wij om te beginnen als gemeenschappelijk uitgangspunt nemen.

Zien wij het goed dan stond Groen, als eenling in de strijd tegen de ontkerstening van het maatschappelijk leven. Het is zijn grote verdienste geweest, te hebben geconstateerd, dat de liberale revolutie, de omverwerping was van de wereld van het geestelijk en zedelijk gezag. Dat deze revolutie op het nihilisme moest uitlopen, heeft hij reeds voorzien en voorspeld in de zeven punten die elke revolutie kenmerken:

a. de revolutie is enig in haar soort:

b. had rechtstreeks of zijdelings op de ganse christenheid invloed;

c. vernietigt de grondslagen van het recht;

d. werd nooit volledig ten uitvoer gelegd;

e. heeft in schijnbare strijd der vormen steeds haar eigenaardigheid behouden;

f. vond geen tegenkanting in eigen boezem;

g. verliest tegenover het Evangelie haar kracht.

Nu is dit de nood van deze tijd, dat woorden en begrippen met verschillende inhouden gevuld kunnen worden.

Zo ook het te zwaar belaste woord revolutie.

De één bedoelt er mee aan te duiden, de dynamische krachten die het verdorde en verrotte doen ineenstorten en de weg banen naar omkeer en vernieuwing. In deze zin was ook de Reformatie een revolutie en is elke nieuwe reformatie een revolutie op zich zelf, zodat men ook nu zou kunnen spreken van de revolutie die zich op het ogenblik in de oude volkskerk voltrekt. In dien zin heeft Groen het woord revolutie nooit gehanteerd.

Hij bedoelt, met de revolutie die krachten aan te duiden, welke zich losmaakten en afkeerden van God en Zijn Heilige geboden.

Daar waar de normen van gerechtigheid, barmhartigheid en naastenliefde opzettelijk verlaten en verworpen werden, daar is volgens Groen sprake van revolutie. In dit opzicht zijn wij met hem volkomen Anti-Revolutionnair.

Edoch, op de golven der historie, wordt ons wankele levensbootje bewogen van de ene plaats naar de andere. Men zal de zeilen hijsen en strijken, men zal moeten koersen en laveren, kortom ieder moment zal men opnieuw positie moeten kiezen, zonder de te volgen koers uit het oog te verliezen. Groen heeft in zijn tijd geprobeerd de wind te benutten, doch had hem

finaal tegen. Hij moest tegen de storm van het rationalisme optornen met al de kracht die in hem was. De sterkste strijdwijze op dat moment lag voor hem in het zichtbaar maken van de scheidslijn tussen geloof en ongeloof, in het voeren van de anti-thesepolitiek. Na de moedige en fiere strijd van Groen is er veel ten gunste en ongunste veranderd. Het wezenlijke ontkersteningsproces heeft zijn diepste punt ongetwijfeld bereikt, al zal men dit nog niet zo spoedig waarnemen. De liberale revolutie is uitgewoed en heeft haar vernielende sporen achtergelaten. Maar nu maken de constructieve krachten van de herkerstening zich gereed voor een nieuwe reformatie, voor een evangelische tegenrevolutie.

Als Groen thans nog geleefd zou hebben, zou hij de vrucht van zijn strijd tegen de

Liberale revolutie in Kerk en Wereld kunnen gadeslaan.

Wat doen echter zijn volgelingen, de Anti-Revolutionnairen van nu? Proberen zij niet de absolute nederlaag van het Liberalisme te verhoeden zowel in de Staat als in de Kerk. Zij hebben in hun starheid zeker niet gezien dat de wind intussen is gedraaid ten gunste van de aangevangen koers, zodat het nu tijd wordt de bakens te verzetten.

Groen zelf schreef eens het volgende: „De ergste kwaal van onze maatschappij is dat het pauperisme, of met een eenvoudig Hollands woord armwezen genoemd.

Armoede, geen werk, verbroken verhoudingen tussen hogere en lagere standen, geen betrekking dan van loon en arbeid, proletariërs en kapitalisten.

Wat zal hieruit voortkomen? Het is onzeker, maar het is niet onzeker, waaruit het voortgekomen is.

Uit vrijheid en gelijkheid in revolutionnaire zin. Bij het aanheffen van de kreet Vrijheid moesten ook gilden en corporaties vallen.

Vrije concurrentie werd begeerd; geen hatelijke monopolies van personen of genootschappen; dan zou de ontwikkeling van de individuele nijverheid en handel de waarborg zijn ener betere toekomst.

De toekomst, die men voor zag is gekomen, mag zij beter genoemd worden?

Ik ben hier eenstemmig met de coryfeën der hedendaagse revolutie. Het is deze vrijheid, deze onbeperkte concurrentie, welke de maatschappelijke banden verscheurt en op de overmacht der rijken en de heerschappij der bankiershuizen uitloopt. Het ontneemt aan de arbeiders regelmatig onderhoud en deelt de samenleving in twee vijandige heirlegers, terwijl de aanval der nietsbezittenden tegen de vermogenden voorbereid wordt.”

Blijkt uit bovenstaand citaat niet overduidelijk, dat ook Groen de geleide economie voorstond, al drukte hij dit in de begrippen van zijn tijd uit. Hieruit volgt, dat de A.R. Politiek toch wel heel erg van het spoor, door Groen getrokken, is afgeweken.

De verstarring is zo groot, dat het voor die lieden onmogelijk schijnt uit hun isolement los te breken.

Het is zo jammer dat zij hierdoor inconsequent zijn aan de gedragslijn die door hen in de bezettingstijd is gevolgd.

Toen waren zij illegaal, m.a.w. revolutionnair, en niemand heeft dat ten kwade geduid. De moed om deze revolutie te voleinden hebben zij in de Liberale sfeer volkomen verloren en daardoor n.m.i. het recht verspeeld om zich Anti-Revolutionnair in de door Groen bedoelde zin te noemen. Revolutie is omkeer, zodat wij in dit verband tot hen alleen maar kunnen zeggen: „Rechts omTceer mars!” A. SNAAUW.

‘) Uit: „Ongeloof en Revolutie”. ") Uit „Gelijkheid, vrijheid en broederschap”.

Franz Werf el

Buitenland 1

(/Uei i 946

Een jaar is het geleden dat het Grootduitse rijk ineenstortte. Verwonderd was niemand toen het gebeurde, maar menigeen zal toch het gevoel hebben gehad, dat hij een gewichtig moment beleefde. Hoe alles toen in zijn werk is gegaan, wordt thans langzamerhand duidelijk.

De Neurenbergse proceszittingen brengen over deze laatste dagen weinig nieifws; dat ontlenen we aan gegevens uit Engelse en Amerikaanse bron. Ginds verschijnen geleidelijk boeken en tijdschrift- en krantenartikelen over de laatste dagen van Hitler, ten dele door gevangen Duitsers medegedeeld. Een belangrijk en aantrekkelijk boek is „Das Ende” door graaf Folke Bernadotte, die op het eind van April 1945 opeens zulk een bekendheid kreeg. Begonnen met bemoeiingen voor Scandinaviërs in Duitse concentratiekampen, geraakte hij betrokken in vredesonderhandelingen, die een deel van de leidende Duitse staatslieden als de enige uitredding beschouwden. Bernadotte’s conclusies zijn waard onthouden te worden. Hij meent, dat nog nooit een groot rijk zo volstrekt en zonder enige tragiek te gronde is gegaan. De leiders waren stuk voor stuk kleine, laffe mensen die poogden het eigen bestaan te rekken door elkaar tegen te werken. De chaos, waarin zij het land achterlieten, was volkomen. Uitgebrande steden zonder contact met het achterland dat de inwoners voeden moest; stromen vluchtelingen uit de reeds door het rode leger bezette gebieden, een gedemoraliseerd leger, een fanatieke jeugd. En zo voorts.

Wij zijn een jaar verder. Over Duitsland hoeft niet veel gezegd te worden. Het werd hier al tot vervelens toe naar voren gebracht: geen enkel van de talrijke Duitse problemen is al tot een enigszins bevredigende oplossing gekomen, zomin in de economische als in de politieke en de sociale sector (deze sectoren genoemd in de volgorde van „gemakkelijkheid” van het bewerken van zulk een oplossing). Japan heeft het voordeel van een uniform militair bestuur, bovendien ligt het verder van ons vandaan en zijn zijn problemen ons minder

toegankelijk; vandaar dat Japan’s huidige situatie ons minder benauwt dan de Duitse; maar toch, wie kan vertrouwen hebben in de bestendigheid van wat daar aan democratisering plaats vindt?

Doch zien wij verder dan naar de verliezers. Omstreeks de tijd van de conferentie van Jalta kon het schijnen, dat allerwegen werd ingezien dat onze aarde niet slechts aardrijkskundig, maar ook economisch en politiek een onverbreekbaar geheel is. Theoretisch wordt dit wel erkend, maar dat heeft niet weggenomen dat de nationalistische factoren, die in de oorlog overal versterkt zijn, sterk bleven. Internationalisme van het verstand, nationalisme van het gevoel, dat is de tegenstelling waartussen individuen en regeringen zweven en waardoor de organisatie van de Verenigde Volkeren niet zo goed op dreef kan komen als voor het afdwingen van prestige gewenst zou zijn. Inmiddels is in de UNO duidelijk de voortgezette machtsverschuiving tot uiting gekomen, enerzijds van de Europese landen, verder Van de koloniserende naar de al vroeger of eerst kort geleden ontvoogde koloniale gebieden, tenslotte van de kleine en middelgrote naar de sinds 1919 in aantal afgenomen groep grote mogendheden.

Deze ontwikkeling was tijdens de oorlog al aan de gang en bleef voor politieke waarnemers niet verborgen. Ze is nu voor iedereen openbaar geworden. Het is duidelijk, dat in deze gang van zaken gunstige en kwade mogelijkheden liggen. Gunstig zijn die welke verhinderen dat de bestaande tegenstellingen zich toespitsen tot een oorlog, die, als atoombomoorlog, niet eens meer moorddadig, maar eenvoudig vernietigend zou moeten heten. Ongunstig noem ik die, welke leiden tot een samensmelten van tegenstellingen, zodat zich vanzelf twee kampen in de wereld vormen. Men beseffe dat die laatste kans bestaat. De beide mogendheden, die groot heten omdat alleen zij in staat zijn een onafhankelijke en souvefeine buitenlandse politiek te voeren, zijn in de meeste opzichten eikaars tegenstellingen. De wisselwerking tussen de sociale

toestanden in de afzonderlijke landen en de internationale politiek is door de oorlog versterkt (één voorbeeld: de invloed der communisten in Frankrijk tengevolge van de sociale situatie in dat land, en hun opvattingen over Frankrijk’s buitenlandse politiek). Zomin als de klassenstrijd is wat men als tegenhanger daarnaast de rassenstrijd noemt, beslecht. Vrijheid voor China, een deel van Indochina, Syrië en Libanon, de Philippijnen, straks van Indonesië en India, verdere ontvoogding van Egypte, Tripolitanië en Cyrenaica. Maar het is een zo langzaam proces, dat het de reeds een generatie lang gewekte rancune onvoldoende teniet doet.

Nogmaals: dit is niets nieuws. Ik haal dit alles op om aan te tonen dat het algemene aspect van de wereld in dit ene veelbewogen en in menig opzicht ook weinig bevredigende jaar niet is veranderd. De grote lijnen worden door Triëst, de Amerikaanse lening aan Engeland en de" gebeurtenissen in Indonesië nauwelijks geraakt, En toch: achteraf zou kunnen blijken, dat in dit eerste jaar na Duitsland’s capitulatie omstandigheden ingetreden zijn die over wie weet hoeveel jaren een nieuwe constellatie bewerkstelligen en de aangegeven lijnen ombuigen. Er bestaan thans nog tal van ongehoord erge problemen die men eenvoudig niet aankan. Wat moet er

worden van de in de afgelopen jaren heren derwaarts gesleepte, in concentratiekampen opgegroeide, met „organiseren” en zwart handelen grootgebrachte jeugd in diverse landen en bevolkingsgroepen? Welke pijnlijke verrassingen staan ons nog te wachten in Spanje, Argentinië? Waarheen leiden zekere tendenties in de binnenlandse politiek der USA? Wat moet er worden van de bij gebrek aan een oplossing nog steeds in kampen verblijvende Joodse „displaced persons” in Duitsland? Onoverzienbaar menselijk leed bestaat nog in deze wereld; meelijwekkend, maar tevens uiterst gevaarlijk.

Pas langzaam gaan we inzien welk een ontzettende wereld het was waarin we een ,laar geleden ontroerd en verheugd waren door bevrijding. Met de beklemming van de oorlog wijkt geleidelijk onze psychische afgeslotenheid. Wij leven niet meer in de rouw om Arnhem en de verheugenis om gewonnen wapenfeiten. De weg naar vrede, welvaart en onderling begrip is heel zwaar;' wij moeten hem zelf vinden. Wat wij na een jaar sinds de Duitse capitulatie terugvinden, is een grijze wereld vol ergernissen en teleurstellingen, maar met vele mogelijkheden; een wereld met een taak voor ieder onzer die geduld heeft om te laten groeien wat zich niet forceren laat 8 Mei 1946. a. E. COHEN

ÜCekk s» wereld

Berri|ding

Groot Bevrijdingsbal van 8 tot 1 uur op Zaterdagavond 4 Mei! Twee Orchesten! Top Tune Players! Entrée ƒ2.50, welk bedrag geheel ten goede komt aan de Nederlandse Bond van Militaire Oorlogsslachtoffers!

City Nachtfeest op 4 Mei 1946, 12.30, ten bate van de oorlogsslachtoffers 1940. Medewerking van: Lou Bandy, Pierre Palla, The Swinging Nightingales, The Harmony Sisters, The Three Jacksons! Toegangsprijs ƒ 5 en 7.50! Na afloop dansen in de City Music hall. Twee Orchesten! Red-, White and Blue Stars en Top Tune Players! Toegangsprijs ƒ2.50!

Uit naam van alle oorlogsslachtoffers betuigen wij alle nachtfuivers en bevrijdingsfuivers onze hartelijke dank.

Maar als ik leven mag tot de bevrijding en juichen op het overwinningsfeest, God, doe mij dan dit weten: wat voorbij

ging aan nood en leed is niet vergeefs geweest.

ILiaat hier een volk herrijzen, wijzer, schoner, dan toen het neerdaald’ in het dode gebied, dat van Uw aard’ opnieuw een vrij bewoner staag naar de kim van Uw voleinding ziet!

Omdat dan van dit land de horizonnen rijp werden, door Uw licht, van eeuwigheid, omdat Uw martelaars hier overwonnen en met hun bloed de bodem is gewijd...

J. J. B. Jr.