DE NIEUWE RECLASSERINGSPLAAT EN ENKELE ANDERE WERKEN VAN Aart van Dobbenburgh

Het verheugt mij hier een oude bekende met recht: perdu et retrouvé te mogen aankondigen, de nieuwe plaat voor de Reclassering van Van Dobbenburgh. De lezers van dit blad zullen zich ongetwijfeld nog verschillende treffende voorbeelden van vroeger herinneren. Té lang hebben wij deze zo vertrouwde en altijd opnieuw boeiende prenten moeten missen. In de achter ons liggende jaren, waarin „hogere” beginselen van het „recht” hebben gegolden, waren zij overbodig geworden! Thans hebben wij er weer een, en wel in voortreffelijke vorm. Ik zou haast zeggen: beter dan ooit, indien vergelijken enige zin had.

Van Dobbenburgh heeft zijn ontwerp deze keer niet op steen kunnen tekenen, doch zich moeten bepalen tot een uitvoerige krijttekening, die in offset werd gereproduceerd.

Laten wij onmiddellijk, en dat nog buiten elke artistieke waardering om, dit vaststellen: er is niet één kunstenaar in ons land, die juist dit accent in zijn werk heeft; dit onmiddellijk en regelrecht van mens tot mens sprekende. De gedachte is eenvoudig maar treffend. ~De mens in zijn algemeen beeld van deerniswekkendheid ligt ter aarde, de handen (hier expressionistisch vergroot) gekromd, als

het ware vastgevreten in de grond, waarop een enkel schamel bloempje staat. Een tijdsbeeld. Alle mensen moeten eigenlijk gereclasseerd worden. Van Dobbenburgh gaf daaróm de mens in ellende, de gevallen mens, gekluisterd aan de aarde, maar daar boven uit een vlucht zeezwaluwen, die de vrijheid symboliseren. Deze keer geldt het dus niet het opheffen uit de ellende (men herinnere zich de plaat uit 1940), maar de uitbeelding van de ellende zelf, de mens in zijn grondeloos leed. De kunstenaar zelf zegt het nog „iets” kernachtiger. Wie hem kennen, weten wel zo ongeveer, wat ik bedoel. Maar hoe dan ook, deze nieuwe reclasseringsplaat is tot een zeer navrant beeld van de tijd geworden, waarin wij leven. Het ontwerp is behandeld als een vrije compositie, al zijn er gemakkelijk enkele grote lijnen in te ontdekken, die het concept steunen en dragen. De liggende figuur, het hoofdmotief, is voor een belangrijk deel weggelaten, gesuggereerd. Stellig een compositair waagstuk. Daarboven brengen de blank getekende vogels een verandering van rhythme teweeg, waarin ook het letterbeeld is opgenomen. En dan wordt de compositie toch eigenlijk gedragen door het sterkste accent, dat der donker getékende handen. Het geheel is van zo sterke spanning der volumen, zo zwaar van klank, zo vol en rijk geïnstrumenteerd, dat het naar mijn gevoel de begrenzingen van het vlak te niet doet. Maar Van Dobbenburgh bekommerde zich nooit al te veel om de theorie van het vlak en deszelfs „schone begrenzingen”.

Het geldt hier dus een werk met een bepaald doel. Het richt zich n.l. tot de massa, het heeft een directe bestemming, Is het toeval dat juist hier een zin van den voortreffelijken Huizinga voortref-

felijk kunstkenner tevens! mij door het hoofd speelt? N.l. deze: „de grote kunst blijft altijd de kunst met een bestemming en een zin, die haar vorm van uitdrukking binden en bepalen.” Zo moeten wij ook Van-'Dobbenburgh’s portretten met de sterk sprekende ogen zien, die hij met groot meesterschap op de steen heeft neergeschreven. Maar óók: welk een verschillen vallen daarbij op te merken. Het zijn portretten van zijn naaste verwanten, zijn vrouw, zijn dochter, het slapende zoontje, zijn vader, die reeds de schaduw van de dood als een verhullende en verzoenende trek over zijn vermagerd gelaat meedraagt. Het wordt bijkans een droomgezicht, dat ons reeds als van een andere wereld uit verschijnt. Een schuwe vogel, die zich nog even heeft neergezet, voor hij uit het gezicht zal verdwijnen.

Zo kan deze aandachtige beschouwing van de werkelijkheid, waarvoor velen zich tegenwoordig wel weer wat plegen te schamen, worden tot mysterie van werkelijkheid, waaruit dan bovendien nog duidelijk wordt, dat men om het geheim te doorgronden, dat achter de dingen is, deze niet altijd behoeft te zien in een visioenaire droomwereld. Odilon Redon deed het wel en maakte af-en-toe prachtige dingen. Van Dobbenburgh en anderen doen het niet, en bereiken in hun genre ook menigmifel het beste en hoogste. En wat in dit werk ook zeer belangrijk is: de gevoelsaccenten zijn anders gelegd al naar mate het prenten betreft, die tot een ganse kring moeten spreken (als deze affiche), of dat het onderwerpen zijn, die de kunstenaar slechts als een intieme dialoog tussen het gegeven en hemzelf heeft beschouwd. De portretten zal men daarbij vooral waarderen om hun indringende psychologie, om de wijze waarop het wezen

van de ander is benaderd. In andere prenten treft weer het ingesponnen zijn van een aandachtige waarneming, vol schroom en ook vol juist begrip voor het mysterie van bloem, plant of dier. Dat dit niet kan worden bereikt zonder volledig meesterschap over de plastische vorm, behoeft hier zeker niet nader te worden betoogd. Bij dit alles zien wij ook sterk de nadruk gelegd op de expressie, niét op de schone vorm. En daarmee gehoorzaamt dergelijk werk aan een traditie in het land van Rembrandt, waar men het altijd meer in kracht van uitdrukking dan in de volmaakte aesthetische vorm heeft gezocht, van welke de mediterrane kunst zich bij voorkeur bediende.

Gelithografeerd portret (A. van Dobhenhurgh)

Beheerst meesterschap beduidt echter niets zonder morele karakterkracht, want kunst berust in laatste en hoogste instantie op een moreel beginsel. Het is juist deze les, die ons steeds weer in dit werk van Aart van Dobbenburgh wordt voorgehouden. Natuurlijk hebben wij daarmee niet alle potenties in het kunstwerk in het algemeen aangeduid, maar afwezigheid van morele gebondenheid zou, in sommige gevallen, een nog haast erger gemis kunnen zijn, dan het ontbreken van grote artistieke kwaliteiten.

– Het zou zeker de moeite waard zijn, al datgene bijeen te brengen, wat gedurende de oorlogsjaren in het stille atelier te Bentveld is ontstaan, en dan tevens na te gaan, hoe dit kunstenaarschap daarin nog is gestegen, door welke ervaringen dan ook. Niets immers gebeurt voor niets in een mensenleven! Wie zal het na de achter ons liggende jaren nog willen ontkennen?

Van Dobbenburgh werkte en werkt aan een reeks illustraties voor een nieuwe uitgave van Tolstoj’s „Oorlog en Vrede”. Uit

die zelfde sfeer ontstond in ’45 de prent op groter formaat met Natascha’s handen in de nacht, gelijk een bevend tedere arabesk omgeven door bloemen. In ’45, kort voor de bevrijding werd de Wilhelmusprent op steen getekend, de hand (in z.g. Latijnse zegening) van de aan het wrakhout genagelde mens, die in Godsvertrouwen zijn verlossing vindt. Deze litho werd aan verschillende strijders uit de illegaliteit geschonken. Juist hier zien wij weer een merkwaardige o ver gang van realisme in fantasie-kunst. Zo dienen wij dit werk te verstaan, in zijn grote trouwhartigheid zoekend naar de treffendste vorm van uitdrukking van datgene, wat in ons die oude vertrouwde klank wekt, die ons doet zeggen: dit draagt het stempel van ons „Nederlands geestesmerk.” A. VAN DER BOOM.

De coßii^^tiisten

De C.P.N. is bij de verkiezingen van drie op tien zetels gekomen.

Dat betekent, dat tien van de honderd Nederlanders voor het Communisme gekozen hebben.

Vooral in Amsterdam en Rotterdam was de toeneming van de Communisten geweldig.

In dit opzicht kan zelfs Trouw niet met een zelfvoldane dankbaarheid constateren, dat er niets veranderd is. Er is heel veel veranderd en het getuigt van oppervlakkigheid, wanneer wij ons van deze ingrijpende verandering laaghartig afmaken met de misschien voor een deel zelfs juiste opmerking, dat de groei van het Communisme een crisisverschijnsel is en dat de kiezers, naar wie de Communisten niet te vergeefs hun greep deden, behoren tot de politiek meest ongeschoolden van ons volk. Crisis, goed! Politieke ongeschooldheid, best! Maar achter de tien zetels, die de Communisten straks in de Tweede Kamer zullen bezetten, zien wij de figuren van Lenin en Stalin oprijzen. Die twee zijn geen crisisverschijnselen en al evenmin politiek ongeschoolden. De groei van het Communisme in ons vaderland is een onderdeel van het probleem Rusland.

Hoe goed herinneren wij ons, dat in de eerste jaren na de Russische Revolutie zowel van christelijke als niet-christelijke zijde met grote stelligheid beweerd werd, dat het Russische Communisme, dit nietverantwoorde experiment, binnen korte fijd als een toren van Babel in elkaar moest storten. Al de profeten van een hoodzakelijke en spoedige ineenstorting van het Russische Communisme zijn valse Profeten gebleken. Het Communistische is een wereldmacht geworden van groter betekenis dan Engeland en misschien na verloop van tijd ook van groter betekenis dan Amerika.

Wij hebben bezwaren tegen het Russische Communisme. Politieke bezwaren. Democratie naar Russische opvatting is totaal anders dan democratie naar West-Europese opvatting en alle artikelen, Koejemans in De Waarheid over de democratie en de dictatuur van het proietariaat schreef, hebben er ons niet van overtuigd, dat het verschil slechts een gradueel en niet een principieel verschil OU zijn. Wat wij onder democratie vertaan en willen blijven verstaan het beoud van al wat ons lief en onmisbaar is dn de vrije menselijke persoonlijkheid

ontbreekt in Rusland. Prof. Valkhof zegt, dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen de westerse opvatting van democratie en de Russische, omdat er bij ons en hen twee geheel heterogene regeringsstelsels bestaan.

Tot onze politieke bezwaren behoort ook onze af keer van het opportunisme van het Russische Communisme. Wij kennen dit opportunisme uit de politiek, die de Communistische Partijen in West-Europa voor, tijdens en na de oorlog bedreven en bedrijven. Het is een welhaast principieel opportunisme. Men kan zonodig alle kanten uit. Fel gezegd: het doel heiligt de middelen. Maar dit opportunisme betekent het morele bederf niet alleen van de politici, die het bedrijven, maar ook van de politiek zelf.

Achter deze politieke bezwaren liggen geestelijke en godsdienstige bezwaren, bezwaren tegen de geest van het Communisme, dat louter aards is en een mensbeschouwing propageert, die diametraal staat tegenover die van het christelijk geloof. Het Communisme betekent, geestelijk gewaardeerd, een volstrekte saecularisa tie van heel het leven.

Daarbij mogen wij echter geen ogenblik vergeten, dat deze saecularisatie niet het privilege van de Communisten is. Het Marxisme, dat geestelijk het Russische Communisme bepaald heeft, is niet Rus-

sisch. Het is import. En ook Marx was een kind van zijn tijd. Zijn grote werk is naar het woord van prof. Eigeman zijn tijd in gedachten vervat. Er is geen enkele reden, om de saecularisatie, waarbij alle geestelijke en godsdienstige motieven ontbreken, alleen bij het Communisme te zeeken. Het Russische Communisme toont met het hem door het leven opgedrongen materialisme en atheïsme en met de hem eigene consequentie, hoever de West- Europeër moet gaan,’indien hij oprecht is.

Juist daarom is de groei van het Communisme in ons vaderland zo’n buitengewoon belangrijk verschijnsel, waarvan wij ons niet met wat vlotte en 'goedkope opmerkingen af kunnen maken. Het is een probleem, dat mede de toekomst van heel ons volk 'bepaalt. Het is een verschijnsel. dat karakteristiek is voor onze grote steden. Tenslotte klopt in de grote steden het hart van ons volksleven en de Communisten zijn in Amsterdam en Rotterdam hard op weg, de Sociaal-Democraten in te halen. Dit is niet enkel een politiek, maar ook en vooral een geestelijk vraagstuk van de hoogste importantie,

Er zijn tweemaal twee vragen, die op antwoord wachten. Twee politieke vragen: 1. Waarom heeft de Partij van de Arbeid zoveel stemmen verloren aan de C.P.N.? 2. Zal de Partij van de Arbeid in staat

(Aart van Dobbenburgh)

Affiche