ËËJ ‚anb

Wat is de natuur nog in dit land?

Ik hen het geduldige land.

dat gaf door de eeuwen en geeft door duizenden ploegen gekeerd,

gebroken, gekorven, verweerd het brood waar uw lichaam van leeft; ik ben het geduldige land.

Ik ben het geduldige land.

dat gaf door de eeuwen en geeft; mijn pracht heeft u langzaam gericht

het water, de wolken, het licht tot de trots waar uw vrijheid van leeft; ik ben het geduldige land.

Ik ben het geduldige land.

dat u droeg van geslacht op geslacht; aan mij zijn uw gaven gegroeid, uw schilders, uw dichters ontbloeid

maar mijn liefde wordt moe van uw macht; ik ben uw geduldige land.

Ik ben uw geduldige land.

maar schaamtloozer vraagt gij en vraagt; laf schenden uw steden mijn schoon,

gij naamt mij mijn fonklendê kroon – o water, door wolken omkraagd —; ik ben uw geduldige land.

Ik ben uw geduldige land;

gij vraagt dat uw hart van mij leeft, maar het edelste licht kan gedoofd.

Gij praat van de pracht die gij rooft. Die gaf door de eeuwen en geeft.

sterft onder uw graaiende hand.

Ik hen uw geduldige land, goudgravers!

Maar gegeven wordt slechts aan wie heeft.

IDA G. M. GERHARDT

Een stukje bos ter grootte van een krant. Een heuvel met wat villatjes ertegen.

J. C. BLOEM.

Wie er eenmaal oog voor heeft ziet het meer en meer: het zijn niet de Moffen, die ons land het jammerlijkst hebben geschonden, het zijn de winzucht en de onverschilligheid van het eigen volk. Winzucht, die de lanen kapt en de gronden verkavelt, maar ook de kleine winzucht, die de meidoorn plundert en de kievit zijn laatste eieren rooft, om het geld. Onverschilligheid, die steeds rechtere en kortere wegen trekt (waarheen?) en er langs rost in wolken van stof en stank, maar ook de kleine, parti-

Voorjaar in de Beemster.

culiere botheid, die met vuile papieren het laatste plekje groen bestrooit, „Dat doe je bij je moeder thuis ook niet”, zegt men tegen een kind, dat zich buitenshuis onhebbelijk gedraagt. Ons volk zal moeten leren, dat het ook ih de vrije natuur „bij zijn moeder thuis” is, waar men zich niet alles veroorloven kan. Werken niet allen, die het land liefhebben hiertoe naar hun krachten mee, dan zal er over tien jaar geen „Holland”, maar nog slechts een complex van vierkante kilometers over zijn.

Er IS niets Veranderd

„Wat is het socialisme? Dat is het Evangelie in praktijk.”

LOUIS BLANC.

Ongeveer 7000 Calvinistische, jongeren zijn op Hemelvaartsdag te Amsterdam bijeen geweest. Uit alle oorden des lands waren de leden der Gereformeerde Jongelingsverenigingen gekomen naar de hoofdstad van ons land om te luisteren naar de woorden van hun bondsvoorzitter Prof. Dr. K. Dijk. Als Calvinist de leerschool der jeugdverenigingen te hebben doorlopen, weet ik welk een hoogtijdag dit voor velen is geweest. Van nabij heb ik meerdere malen het laaiende enthousiasme meegemaakt dat er over de aanwezigen kon golven en, in deze tijd ben ik wel eens jaloers geweest op dat strijdvuur der Calvinisten en zou wensen dat velen, vooral oudere socialisten, in deze zelfde mate zouden worden bezield. En toch: „er is (helaas) niets veranderd”. Zoals men voor de oorlog in deze kringen met enig sarcasme de socialisten trachtte te beschimpen en verdacht te maken, zo doet men dit heden nog. In z’n openingsrede zei Prof. Dijk het volgende:

„De jongelingen van vroeger hebben meegeholpen om Troelstra’s revolutionnair avontuur in 1918 te beteugelen en de Koningin te beschermen. Zij hebben in latere jaren geen gebroken geweertjes weg te werpen. De jongemannen van voorheen zijn thans de strijders achter Schouten en Tilanus.”

In hoeverre de Calvinistische jongelingen het revolutionnaire avontuur van Troelstra onmogeiijk hebben gemaakt staat nog te bezien; zij zijn dit zeker niet alleen geweest! Deze wijze van bestrijding der socialisten is kinderachtig en misleidend. Kinderachtig: omdat men hiermede wil zeggen hoe best en braaf de Calvinisten zijn en welk een wakend oog men hield over de Koningin. Misleidend: omdat er vele jonge Calvinisten zullen zijn, die van mening zijn dat de socialisten van vandaag tegen de constitutionele Monarchie zouderi zijn. Uit ervaring weet ik dat men op de Gereformeerde Jongelingsvereniging steeds weer het socialisme bestrijdt met een valse tactiek en dat men vaak niet weet wat het socialisme is en betekent, evenmin als men dit (helaas) vaak niet weet van het Christendom. Dit, en het gebrek aan werkelijkheidszin met als ondergrond de geestelijke dweperij tot de mensverheerlijking van dominé’s toe, deed me beseffen dat uit zulk een geestelijk huis geen leven kan groeien dat onze gemeenschap kan dienen met de eerbiediging van de heiligste overtuigingen van anderen.

Waimeer Prof. Dijk dan zegt: „onze jongens hebben in latere jaren geen gebroken geweertjes weg te gooien”, och, dan zou men dit met gelijke munt kunnen betalen, maar het is voldoende bekend hoe ook de Calvinisten in de vorige eeuw hun roeping hebben misverstaan, toen ze zweeg omdat

het groot-kapitaal z’n winst moest binnenhalen. Calvinisten hebben evenals sodalis ten dikwijls gefaald en het gaat er mij nie om wie van beiden wel ’t meest zijn roeping en‘plicht heeft verzaakt, want ever gemakkelijk als Prof. Dijk spreekt over hei wegwerpen van gebroken geweertjes, zou it het kunnen doen over het wegwerpen dei eenheid in de Gereformeerde Kerk. Wa! dan het Calvinisme in zijn verzet teger den bezetter gewonnen heeft, heeft het doo: zijn kerkelijke verdeeldheid overboord gegooid. Ik zou over deze punten gezweger hebben, indien ook Prof. Dijk dit had gedaan. Wanneer hij zegt: „de jongemannen van voorheen zijn thans de strijders achter Schouten en Tilanus”, dan klinkt dat als propagandawoord heel aardig. Het zal voor Prof. Dijk echter een minder aangename belevenis zijn, te moeten horen dat vele Calvinistische ouderen en jongeren, van Schoutens politiek niets meer moeten hebben. Dat hier vooral de Gereformeerde gedachte over Indonesië kwaad heeft gesticht, ligt voor de hand. „Dat stelletje jongens” waarover Prof. Dijk sprak „dat zich door de N.S.B. niet omver liet lopen”, weet heel goed wat de strijd voor eigen onafhankelijkheid betekent en het gezwam van ~gezag is gezag en rebel is rebel” klinkt hun in de oren als het schorre geschreeuw der Duitse SS. Indien men het werkelijk maar eens aandurfde een objectieve beschouwing te geven van het socialisme zoals het wordt begeerd door de hedendaagse socialisten, zou men ervaren dat vele jongeren de conservatieve en reactionnaire gedachten zouden vaarwel zeggen. Al meerdere malen heb ik betoogd dat men in de bibliotheek der G.J.V. ook eens andere studiebronnen op moet nemen dan die van Kuyper, Groen en Colijn, Dat men eens verder moet zien dan de binnenkant der kerk of het vergaderlokaal der Jongelingsvereniging. Dat men het zo geliefde en geliefkoosde „isolement” eens moet doorbreken om te zien welke taak God ons m deze wereld oplegt. lemand en iets bij Voorbaat reeds verguizen is zo gemakkelijk, Pilaar laf! We hebben als mens en vooral' 9-ls Christenen in deze wereld nog een andere taak dan psalmen zingen en naai-Kransjes te houden. De zedelijke en sociale nood der wereld roept ons tot het volbrengen van onze roeping als Christenen. Christus volgen betekent iets heel anders dan discussiëren over dogmata en diepzinleerstellingen; de maatstaf die God aanlegt Is bovenal ons gedrag tegenover an medemens: of wij den hongerige te eten obben gegeven en den dorstige gezieken en de gevangenen bezocht abben. Qf wij werkelijk Zijn gebod óm lief te hebben als ons -zelf, ebben trachten te volbrengen. Het is de of de goederen, door God voor alle ensen geschapen, op billijke wijze aan goede zijn gekomen, in dewelke wij taak hebben en bezield en geeu worden door rechtvaardigheid li rechtvaardig en ® devol mens willen zijn, maar wanneer

die liefde en rechtvaardigheid halt blijven houden bij de onzichtbare grens waarbinnen men als broeders en zusters wil leven, dan is dit een miskenning van het offer van Christus dat Hij bracht als Redder der gehele mensheid.

De achter ons liggende verkiezingsdagen hebben nog al eens duidelijk laten zien, welk een achterlijke houding men in Calvinistische kringen aanneemt tegenover het socialisme. Velen en vooral ouderen zien in het socialisme niets anders dan een gematigd communisme. Wanneer men dan met hen spreekt over de ongelijke en onrechtvaardige verdeling der goederen van Gods schepping en de vele sociale ongerechtigheden, die die tengevolge hebben, dan weet men niets anders te antwoorden: „God die heeft het zo gewild; wij moeten daarin berusten”. Alsof God het onrecht heeft gewild!

Vooral onder de oudere arbeiders kan men dit antwoord dikwijls horen. Berusting... en Gods wil... misschien wel de weg van de minste weerstand en daarom zo gaarne begeerd in deze kring. Het gesprek met diverse Gereformeerde predikanten doet me wel vermoeden uit welke hoek de wind waait. Ik vraag me echter af wat er van onze arbeiders terecht gekomen zou zijn.

indien zij gewacht zouden hebben op de prediking van het Evangelie, als beslissend woord ten opzichte van de sociale vragen, door de kerk. Een zwijgende kerk doodt het Evangelie! Een jeugd, welke men voedt met eenzijdig geestelijk voedsel, zal nooit voor de volle 100 pet. de werkelijkheid van dit leven in kunnen gaan, zonder niet weer behept te worden met het heimwee naar eigen kringetje waarin men zich kan wijden aan dogmatische en theoretische beschouwingen over wereld en leven. Indien men mocht veronderstellen dat men met enkele cynische of sarcastische opmerkingen over vroegere misstappen der socialisten, de strijdlust der religieus-socialisten vermag te temperen dan heeft men niet begrepen welk een ernstige en diepe overtuiging hen heeft bewogen om zich te scharen onder de rode vlag, die voor hen het symbool is van het verzet tegen de onderdrukking en de uitbuiting van het kapitalisme. Omdat wij niet enkel willen discussiëren en debatteren over het Evangelie, is het dat wij als Christenen de strijd voeren voor het socialisme en deze zullen blijven voeren, zolang wij nog dagelijks zien de zondige uitwassen van het kapitalisme dat den mens verlaagt en de menselijke persoonlijkheid vernietigt. HARM DE JONG.