Tijd en Taak

ZATERDAG 15 JUNI 1946 – No. 37

Aan God behoort de aarde en haar volheid. Psalm 24:1

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

ONDER REDACTIE VAN Dr. W. BANNING EN Ds. J. J. BUSKES Jr. DER REDACtIE: HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTR.

VERSCHIJNT VIJFTIG MAAL PER JAAR – 44ste JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

VOORUITBETALING PER JAAR ƒB.OO, HALFJAAR ƒ4.25, KWARTAAL ƒ 2.30 PLUS ƒ0.15 INCASSO. LOSSE NUMMERS f O 15 POSTGIRO 21876 GEMEENTE GIRO V 4500 ADMINISTRATIE: N.V. DE ARBEIDERSPERS, HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTRUM

DE KONINGEN WIJKEN

Umberto, koning van Italië, heeft zijn vaderland verlaten. Het volk heeft gesproken. Het volk heeft gekozen voor de Republiek.

Zijn vrouw wacht op hem in Portugal. Vandaar kan zij brieven schrijven aan haar broer in Zwitserland, Leopold 111 van België. Zij kunnen corresponderen over de vraag, hoe het toch komt, dat koningen niet meer in tel zijn.

En samen, in Portugal verkerend, kunnen Umberto en José langs de Spaanse grens trekken om van verre te zien naar het wonderlijke land, dat eeuwenlang door koningen beheerst werd, waar thans mannen machteloos grommen tegen Franco, wiens dagen geteld zijn. Franco, die de republiek neersloeg, maar toch den koning niet dorst terug te roepen.

Neen, het schokt ons niet, dat vertrek van Umberto. Mogelijk zullen er ook in het westen van Europa mensen zijn, die van traditie houden en het spel der hoven een ernstige aangelegenheid vinden, waard om te behoeden, maar zij kunnen niet, na Victor Emanuel, den serviele en na Umberto, den collaborateur, volhouden, dat vorstenhuizen W'aarborgen zijn voor evenwicht, symbolen van eenheid, garanties voor vrijheid en recht.

Ook ten opzichte van de vorstenhuizen mag gezegd worden, dat de 20ste eeuw in 1914 een aanvang nam. Wie de regerende vorstenhuizen in Europa toen telde, had meerdere handen nodig. Thans kan men ze haast op de vingers van één hand tellen. Spanje, Joego-Slavië, Griekeniand, Italië, België zijn geen aparte gevallen. Het is een kenmerkend verschijnsel voor deze tijd. * * *

En wat valt dan op? Dit, dat die koningen moeten verdwijnen, die geen kans zien de democratie goed te doen functionneren. België schijnt daarop een uitzondering te zijn, en, inderdaad, daar richten de pijlen van het verzet zich niet tegen het koningschap als zodanig, maar ! tegen Leopold 111, Deze echter was omstreeks 1938 zijn eigen minister van buitenlandse zaken, en ging in 1940 zijn eigen , v/eg, tegen de wil van de meerderheid der , mnnisters, voorgelicht door dien triesten , eenzamen socialist, wiens naam in België j riiet meer genoemd wordt. En onder dat licht gezien, is België weer geen uitzondering.

Verder valt op, dat slechts in de protes- c tantse landen koningen gehandhaafd blij- i ven. Protestantisme en democratie hebben 1 een innerlijke samenhang. Protestantisme c

(ik heb het land aan dit negatieve woord, en zou liever spreken van Evangelisch Katholicisme) verzet zich tegen hiërarchie, althans tegen een afgesloten hiërarchisch systeem. Protestantisme heeft een open oog voor de onbenaderbare verhouding tussen God en den enkelen mens. Dit moge tot op zekere hoogte gemeenschaps-ontbindend werken, anderzijds voorkomt het spanningen. Merkwaardig immers is het, dat in de protestantse landen de felle tegenstellingen tussen kerk en leek (zie Frankrijk) en tussen arm en rijk (zie Spanje) niet voorkomen. Hieruit te concluderen, dat het Protestantisme dus meerderwaardig is, zou te ver voeren. Want het is nog lang niet uitgemaakt, wat de oorzaak, de diepste oorzaak Is, dat hier de Reformatie zich doorzette en elders de oude kerk zich zonder reformatie handhaafde. Wel mogen wij vaststellen, dat het Protestantisme zich blijkbaar met het koningschap in de moderne wereld beter verdraagt, dan enige andere geloofsvorm. * * *

Het westerse socialisme, historisch denkend, heeft zich bij deze gang van zaken neergelegd. Het heeft ofschoon het theoretisch een repubiiek verkoos boven de monarchie nimmer van het koningschap een punt van strijd gemaakt. Het heeft, realistisch als het is, de dingen aanvaard, zoals zij liggen. Het heeft begrepen, dat het koningschap een historisch verschijnsel is, als zodanig betrekkelijk, maar in die betrekkelijkheid waardevol Het heeft zich onthouden van het voeden van mystieke verering. Het heeft, in zijn nuchterheid, innerlijk gereserveerd gestaan tegenover bepaalde vormen van koningsverering. Daaruit is te verklaren, dat socialisten in 1940 het eerst en het best begrepen, waarom ons vorstenhuis het land verliet.’ Zij hebben die daad verdedigd tegen verbitterde en geschokte aanhangers van het geloof in de mystieke, goddelijke band tussen Nederland en Oranje. En zij hebben na de bevrijding hun traditionele afzijdigheid laten varen, zij hebben de betekenis van het koningschap voor Nederland erkend en er de volle consequenties uit getrokken. Want elke andere houding zou conservatisme betekenen, ook al hult zij zich in de rode mantel van het radicalisme. * * *

Nu koningen bezwijken onder de ongunst der tijden, wordt de vraag naar de betekenis van het koningschap levend gehouden. En hoezeer wij met de practijk van het democratisch-socialisme accoord gaan, toch mis-

sen wij hierin een grootse visie. Wij missen de bijbelse, evangelische waardering van het koningschap.

Deze visie is in het verleden verduisterd. Te veel is er in rechtse kringen de klemtoon gelegd op de bijzondere daden van God in de geschiedenis. Te zeer werd het koningshuis met heilige glans omtoverd. Te veel werd het gezag immers uit God vastgekoppeld aan de historische figuur van den Vorst, als opperste gezagsdrager. Te veel werd de koning symbool en werd het symbool heilig verklaard.

Laten wij thans verstaan, dat het wijken der koningen, bijbels verstaan, een oordeel kan inhouden. Een oordeel over het aanmatigen van macht. Wie de Bijbel kent, weet, met welk een prachtige nuchterheid het koningschap aanvaard wordt. Let wel: aanvaard, niet voorgeschreven. Het koningschap van Israël is allerminst- ~verheven”. En in het Nieuwe Testament staan de koningen slechts als figuren van „de wereld” voor ons, niet als voorboden van goddelijkheid.

Ja, toch, één Koning is er, die voorbode is van eeuwigheid: Christus. Maar Hij staat dan ook tegenover den koning Herodes èn tegenover den stadhouder van den keizer. Latere koningen hebben Zijn dienaar willen zijn. Maar indien zij zich van Hem gingen bedienen, werd het hun ongeluk. En wanneer zij alleen maar „de wereld en zichzelf” gingen dienen, werd het hun ondergang. Koningen wijken. Mogen wij dat verschijnsel verstaan als oordeel? En mogen wij hopen, dat daardoor ruimte van uitzicht komt op den uiteindelijken Koning, Christus?

Ik weet, het is gewaagd, dit thans zo te stellen. Wat in Italië en Joego-Slavië en overal in Europa is gebeurd, lijkt niet op een „doorbraak van Christus’ koningschap. Maar van het geloof in het koningschap van Christus den Koning van gisteren èn heden èn morgen uit, mogen wij het oordeel over al die- koningshuizen verstaan, en de hoop blijven koesteren, dat de tijd komende is, waarin de leegte der republieken om nieuwe volheid vraagt.

* * * In West-Europa, ook in Nederland, ligt dit anders. Wij mogen daar dankbaar voor zijn. En wij mogen hopen, dat hier het koningschap in zijn teruggetrokkenheid, zijn nobele stijl, zijn vrijheidsgarantie en zijn geestelijke leiding steeds meer heen v/ijzen zal naar den laatsten Koning der koningen. l. H. R.