„gelukkig, dat de Communisten zoveei stemmen gekregen hebben anders aanleiding voor de S.U. om in de buiteniandse politiek Poien tegen Tsjecho-Siowakije te steunen” (de Viam 22 Juni, blz. 9). En in het eigen iand? De wonderiijke manoeuvres van de E.V.C., de agitatie rondom artikei 192 van de Grondwet (troepenzending naar Indonesië), de verkiezingstruc met Schermerhorn’s waarschuwing tegen de stakers, ai deze feiten ik schrijf ze niet voor mijn piezier neer geven toch te denken. De communisten zijn, zover ik zie, niet veranderd. Je hoort ook nooit uit hun kring, dat ze zich vergist hebben; ze hebben altijd gelijk gehad. Dat durven wij zo niet te zeggen: wij hebben meegeregeerd, wij hebben fouten gemaakt, wij zijn geen oppositie-partij meer met een ver toekomstideaal, dat ons bezielt, maar wij werken aan de verwerkeiijking van het sociaiisme nu. Een ideaal, dat dichtbij komt, valt altijd tegen: het wordt ontluisterd door de concrete werkelijkheid, waarin het verwezenlijkt wordt, het wordt besmeurd door de vuile handen der mensen, die het uitvoeren. En dan begint de vaandel-vlucht. De romantische socialist wil heen gaan, omdat hij heimwee heeft naar mooie dromen. Hij is gewend aan critiek in naam van de absolute norm van zijn ideaal en wordt nu uitgenodigd het begin van een gebrekkige verwerkelijking te verdedigen tegen óvervragen. Hij voelt zich onwennig, als groepen, die hem vroeger tegenspraken, hem nu bijvallen. Hij kan niet dankbaar zijn om de straalkracht van zijn ideaal, dat ook anderen overtuigd heeft, maar in zijn bloed stroomt het nonconformisme: hij wil „tegen” en minderheid zijn; wat hem ooit sierde, zijn sympathie voor het proletariaat, dreigt hem nu te verblinden: men kan actieve sympathie voor het proletariaat hebben, maar daarom heeft het luidruchtigste deel van het proletariaat, dat het hardst klaagt, nog niet per se gelijk. Hij houdt ook geen rekening met het feit, dat een staker, alleen al omdat hij staakt, nog geen gelijk heeft, zelfs niet, wanneer men hem bewonderen moet, omdat hij voor zijn strijd offers brengt.

En nu nog een bekentenis. We zijn beiden intellectuelen en nu heb ik me zelf vaak betrapt daar schaam ik me niet voor op een zekere openheid voor communistische propaganda. Als je eenmaal socialist en intellectueel bent, dan voel je een zekere sympathie voor radicalisme en het is een hebbelijkheid van ons verstand de argumenten van je tegenstander op je te laten inwerken. Je wantrouwt je gevoel veel meer dan de niet-intellectueel dat doet. In de politiek is dat niet altijd gezond, want politiek wordt tenslotte niet met argumenten alleen beslist. Het is me telkens opgevallen, dat mijn ongestudeerde partijgenoten een veel betere feeling hadden voor de politieke situatie, omdat zij uit dagelijkse omgang de mensen kennen èn durven beoordelen, die achter de programma-ieuzen staan. Mijn laatste gevoelige les is nog van heel kort geleden: ik was naar een propaganda vergadering van de E.V.C. geweest en in mijn zekerheid geschokt, dat onze regering goed had gehandeld de E.V.C. niet te erkennen. Ik niet alleen. Maar een paar dagen later ontmoet ik een eenvoudig partijgenoot, wien ik mijn indruk vertelde: „Hebben ze je ook verteld”, vroeg hij, ironisch om mijn argeloosheid lachend, ~welke erkenning ze bedoelen ?” En daar stond ik weer, voor de zoveelste maal bedrogen.

J. C. BOMHOFF

Fen grillig gevormde boom, fraai afstekend tegen een rustige wolkenlucht: verscholen achter het kreupelhout een oud boerenhuisje.

Zomer 1941. Ze zijn met hun drieën, vader, moeder en dochter, met vacantie in Friesland. Vacantie is overigens wel een erg mooi woord. Sinds Maart is de man werkloos. „Naar aanleiding van de gebeurtenissen van Dinsdag j.l. (de bewuste Februaristaking) moet uw dienstbetrekking op last van de Duitse autoriteiten met ingang van heden worden beëindigd.”

Werkloos en toch met vacantie. Zij mogen immers nog reizen. Hadden zij zich alles niet veel erger voorgesteld? Och ja, de café’s en bioscopen zijn wel is waar verboden, en de zwembaden ook, maar zie in dat jong aangelegde park in die oude Friese stad, daar hebben ze dat gehate bordje vergeten aan de rand van het park staat die grillig gevormde boom, en de man, hartstochtelijk fotograaf als hij is, rust niet voordat hij van dat schilder achtig tafereeltje een plaatje heeft gemaakt

* * * Zomer 1945 Alles was véél erger dan zij het zich ooit hadden voor-

gesteld. Bloed en tranen. Van hun 65 familieleden, zijn er nog 12 over, dat is veel. Fr zijn families volkomen verdwenen.

Weer zijn ze, de vrouw en de man, in Friesland. Na twee lange, bange jaren van scheiding vinden zij er hun dochtertje terug. Ze staan nog wat onwennig tegenover elkaar. Het'kind kent haar ouders nauwelijks meer. De ouders kijken verbaasd naar hun al grote dochter. Grappig klinkt haar Friese tongval. Fn zij verheugen zich in haar blozende gezondheid. De goede zorgen en liefde die haar deze 2 jaren omgeven hebben, stralen zichtbaar van dit jonge wezentje af

Onuitsprekelijk blij lopen ze met z’n driëen als vrije mensen door dat oude stadje. Verdwenen zijn de gehate bordjes. Maar het jonge park van weleer is ook verdwenen. En die grillige boom, die zo mooi afstak tegen die witte wolkenlucht is ook ten offer gevallen aan de brandstoffennood in de hongerwinter ’44-’45.

Armzalig naakt staat daar nog het verweerde boerenhuisje als symbool van de armoede, die rest na deze jaren van zinneloze vernieling. M. K.