In hoereel werelden leren rri|?

De vraag dringt zich aan mij op naar aknleiding van de berichten over de besprekingen in Parijs tussen de ministers van Buitenlandse zaken, de grote dan, die het te zeggen hebben. Het is telkens weer nodig, alhoewel niet bepaald bemoedigend, om je er van te doordringen: dat in wereidverhoudingen moeten denken. Wij ploeteren wat in ons eigen landje, met onze eigen narigheden en moeilijkheden, met regeringsformatie en rechtsherstel, met stakingen van rechtscolleges die de boel er bij neergooien omdat er geknoeid wordt op grote schaal enz. enz.... Wij winden ons op over de reactie die de kop op steekt in staat en kerk... en vergeten, dat dit volkje aan de lage landen van de zee niet zo bijster veel betekent in het spel der wereldpolitiek. Lees de berichten uit Parijs en vraag je af: in hoeveel machtsblokken wordt de wereld opgedeeld, en waarbij worden wij ingelijfd? Duidelijk en vast omgrensd zijn er twee: Amerika Rusland. Zwakker, maar toch van grote betekenis: Engeland. Het verre Oosten is nog volledig in revolutie: Indonesië, Indië, en wat wordt er van China? Gevochten wordt er, voorlopig nog alleen diplomatiek, om de Middellandse Zee: zal Engeland daar de toon aangeven, en helpt het daarom Frankrijk en Italië weer op de been? zal Rusland via de Balkan zijn invloed laten gelden? en wil daarom ook Amerika een vinger in de pap? En hoe wordt Duitsland opgedeeld?

Kennelijk wil Rusland de vredesconferentie uitstellen. Het heeft internationaal geen haast. Begrijpelijk, voor wie niet in jaren, maar in halve of hele eeuwen denkt. Maar er is in dit alles één factor van betekenis, die ook de Russen verontrust: de verdeling der aarde in een aantal machtsblokken speelt met de mogelijkheid van een nieuwe oorlog, die de oorlog der atoombommen zijn zal. In het voorjaar van 1946 is Walter Lippmann, de bekende Amerikaanse journalist, teruggekeerd van een rondreis door Europa, met een allesoverheersende indruk: alle regeringen rekenen met de nieuwe oorlog, en zij weten dat deze de vernietiging van het leven betekent. Daarom is de vraag: in hoeveel werelden leven wij? ook aldus te stellen: zullen wij nog kunnen leven op de aarde?

sterker wellicht dan in enige vroegere periode speelt in deze vragen de ideologie een rol. Ik beken eerlijk, dat ik de achtergronden der buitenlandse politiek volstrekt niet door heb. Maar één ding dringt zich voortdurend sterker aan mij op: dat Amerika en Rusland ideologisch door een zo diepe kloof zijn gescheiden, dat deze TOlkeren elkaar geestelijk niet kunnen verstaan. Amerika wordt beheerst door het geloof in het kapitalisme, dat óók door de arbeidersmassa’s wordt aangehangen. Onlangs las ik een uitspraak van één der grote vakverenigingsleiders, die in verband met de onophoudelijke stakingen in Amerika zeide: de arbeiders hier zijn niet klassebewust, maar loon-bewust. Zij verwachten en de feiten kloppen daarmee voorlopig steeds meer welvaart van

behoud van het kapitalisme, zij het getemperd. Rusland, gestuwd door het Leninisme, verbindt onverbrekelijk met elkaar: kapitalisme, imperialisme en oorlog, en is dus overtuigd, dat de rest van de wereld Amerika voorop, Engeland mee in dit zog tot oorlog wordt gedreven tegen het communistisch internationale vaderland. Gééstelijk leven Russen en Amerikanen dus ook in volkomen andere, vijandige werelden.

En wij, in Europa? Ik meen, dat het een juiste en vruchtbare gedachte is, dat wij in Europa met een geheel andere traditie dan Amerika en Sowjet-Rusland • het sociale vraagstuk op een andere manier zullen moeten oplossen dan deze beide grootmachten bezig zijn het te doen (waarbij men natuurlijk vragen kan of hun „oplossingen” met recht zo mogen heten, en of ook daar niet allerlei veranderen kan. Onze verantwoordelijkheid ligt nu eenmaal hier, in Europa, in Nederland. Ons Westerse socialisme is onverbrekelijk verbonden aan de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid. De Amerikanen zeggen ons héél nadrukkelijk en verzekerd, dat ook zij krachtens hun geestelijke verbondenheid met de Europese bescha-

ving de rechten van den mens onvoorwaardelijk erkennen. Waarop onze critiek inzet: dat het Amerikanisme, de verering van een technisch-materialistisch welvaartsideaal, daarvan toch wel de directe practische ontkenning is. Met de Russen verbindt ons de begeerte naar een socialistische maatschappelijke orde, maar wij blijven van hen gescheiden zolang dictatuur, één-partij-stelsel en geestelijke éénvormigheid de waarde van den mens feitelijk ontkennen.

Maar als ik deze dingen duidelijk tracht te maken voor mijzelf, en ik geneigd ben om te zeggen: wij leven in Europa Inderdaad in een eigen geestelijke wereld, en zij draagt de mogelijkheid in zich om contact tot stand te brengen tussen Rusland en Amerika, zij kan als zij diep wordt verstaan, d.w.z. in verband met het Evangelie, waar het diepst over het wezen van den mens wordt gesproken, die in aile verlorenheid en waan nochtans door God wordt geroepen, gezocht en vastgehouden zij kan dan het hare bijdragen tot toenadering en verzoening, dan staat weer reuzengroot onze directe taak voor mij. Wat is deze Europese geestelijke wereld waard, als zij niet krachtig genoeg is om haar eigen problemen, dat is vóór alles het sociale probleem, op te lossen? Wat is in dit Europa het Christendom, de religie waard, als het niet bezielt tot die daadkracht, die de verscheurde klassemaatschappij met haar onrecht omschept tot rechtvaardigheid en menselijke gemeenschap? Vruchtbare, scheppende critiek is niet alleen die van gedachte, doch bovenal die van daad. Zo wordt ons pogen, om in wereldverhoudingen te denken, teruggeleid tot de strijd in eigen volk. Zo is het immers steeds: het grote wordt als waarheid openbaar in de kleine taak en arbeid W. B.

Buitenland

FRANKRIJK’S KOERS

Herhaaldelijk heb ik mij af gevraagd in de afgelopen maanden of het niet weer eens tijd werd over Frankrijk te schrijven, Frankrijk is voor ons van veel belang in zijn politieke, economische en ideologische ontwikkeling, niet in de laatste plaats wanneer er ooit nog een westelijk bloc komt en men vergete ook het Indochinese voorbeeld voor Indonesië niet. Maar ook leek een behandeling van Franse zaken gewenst, omdat er in de laatste maanden ginds zo veel treffends gebeurde. De voorbereidingen van de nieuwe grondwet met zijn herformulering van de mensenrechten van 1789, het aftreden van De Gaulle, de strijd om de buitenlandse politiek, de sanering der overheidsfinanciën, de verwerping van de grondwet door het volksreferendum. de verkiezingen voor de tweede constituante en laatstelijk de vorming van het kabinet onder Bidault.

Waarom ik dan steeds andere onderwerpen voor liet gaan? Natuurlijk omdat die ook belangrijk waren (hoeveel blijft er trouwens niet onbesproken?), maar als ik helemaal eerlijk ben, dan moet ik erkennen dat ik niet goed durfde. In de eerste plaats omdat een nieuw artikel de optimistische verwachtingen aan het eind van het vorige (10 November 1945) moest logenstraffen, in de tweede plaats omdat ik geen lijn zag

in de ontwikkeling en geneigd was feiten en gebeurtenissen na verloop van tijd anders te waarderen dan tevoren.

Hoe dikwijls hebben we niet met droefenis in het hard gedacht: ~Nu is het uit met Frankrijk”? Verloren oorlogen, de achteruitgaande bevolking, achterstand in industriële efficiency, arbeidsonlust, het zich voorbij laten streven door andere mogendheden, verlies van vertrouwen der inheemse koloniale bevolking, onophoudelijke partijtwisten, dat waren en zijn de sombere facetten. Maar steeds blijkt daar wat anders tegenover te staan: gevoel voor maat en voor redelijkheid, kleinburgerlijke verstandigheid in het dagelijks leven, een mogelijkheid tot geestelijke vernieuwing.

Frankrijk gaat niet onder. Maar de basis waarop zijn welvaart in herstel gebouwd zal moeten worden, is smal. Enige jaren lang hebben de Duitse bezetters Frankrijk behoorlijk kaal gevreten. Enorme delen van het leger waren en bleven krijgsgevangen in Duitsland, de grote fabrieken werkten voor den vijand. Aan improductieve arbeid was ook geen gebrek, zie de Atlantikwall. Verder onttrokken de in de maquis georpniseerde mannen zich aan regelmatige arbeid, terwijl ze bovendien goeddeels op kosten van de werkende bevolking moesten leven. De bevrijding maakte deze situatie