DE WERELD SPREEKT

Het Oostenrijk na de eerste wereldoorlog was rijk aan kunstenaars en schrijvers. Een der meest geestige toneelcritici en essayisten was Alfred Polgar, die in October 1945 in ballingschap zeventig jaar is geworden. Vijf en twintig jaar geleden schreef Polgar een reeks schetsen „Achterland” („Hinterland”): rake, ironiserende en weemoedige fragmenten over de oorlog en de verandering der mensen in de oorlogstijd. „Het gaat goed met ons” behoort tot deze gave prozastukken.

Van dezelfde tijd dateert de hierbij afgedrukte tekening van Otto Dix. Een terugblik, maar een bewijs van vooruitziend vermoeden eveneens.

„Belevenis anno 1944”, een gedicht van H. Wielek, is een vers van gisteren, uit de dagen van de kooi en de ketenen.

HET GAAT GOED MET ONS

Alfred Polgar Wie het heden niet eert, is het gisteren waard. Jij hebt honger, jij lijdt kou, kommer knaagt aan jouw weerloos hart? Maar je bent vrij. Vergeet dat niet zo licht. Jij kunt gaan zitten, als je ’n stoel hebt, lopen als de voeten je dragen, huilen wanneer ’t je droef te moede is. Je bent geen lijfeigene meer, geen zieleigene meer. Je hebt misschien niet eens een kamer, maar geen kamer is beter dan een kooi.

Geen mensenstallen meer, kazernen genaamd, en op elkaar gedrongen in perken en omheiningen: slacht-mensen en trekmensen, door hond-mensen bewaakt, aangeblaft, gebeten.

Geen dwang meer, in smerige, verluisde hospitalen een hart- of longenlijden te verdedigen tegen een souteneur van de dood, die arts wordt genoemd. Hoe smadelijk waar werd het: de arts is de vijand van de ziekte! Ziek mocht niemand zijn, om te kunnen doden en te worden gedood.

Niet meer radbraken eindeloze lastwagens, met levend mensenvlees volgestopt, dat hoofden en ledematen uit alle gaten van de wagens uitpuilen, je hart; niet meer overstemt de zang der marsbatailions die de dood tegemoet draven

dit montere kindje van door fatalisme verkrachte vertwijfeling niet meer overstemt hij alle stemmen der wereld.

Hij is arm, de mens vandaag. Maar vier jaren, die eeuwen duurden, was hij een stuk vee, de mens.

Niets bezit hij nu, maar zichzelf bezit hij weder. Alleen individueel kan worden bepaald, of dat veel is of weinig.

o mooi lelijk heden een heden voor de aanvang van een door wolken verhuld morgen. De mens mag weer plannen smeden, van toekomst dromen. Het verschiet breekt door in zijn nauwheid. Niets is van hem, alles is van hem.

Zonder bladeren staat de boom van de tijd: maar zie op de grond de rottende hoop van leugen, dwang, vervloekt dogma, die door de storm werden afgerukt.

En jullie ziel zal dansen om zijn kaalheid. (Vertaald door H. Wielek)

Belevenis Anno 1944

H. Wielek

Ik beleefde vanavond Hier in de buurt

lets merkwaardigs. lets... wat was het? hoe moet ik het noemen?

Belévenis noemd’ ik het terecht: Ik hoorde vanavond Hier in de buurt

Lachen een vrouw Geen lachen, wrang, vertwijfeld en bitter. Het was een lachen helder en écht!

(Winter ’44)

RECTIFICATIE.

De laatste woorden van mijn artikel „West Europa en Rusland” moeten niet zijn: West Europa en de weg, maar: West Europa onderweg!

In „De Zondag” wordt gesproken over den God der verstarring. Uit het verband hebben de lezers, hoop ik, begrepen, dat dit zijn moet: de God zonder verstarring. j. j, b. Jr.