BRIEVEN

uit Zwitserland

Gegeven Ragaz’ visie van de tegenstelling tussen Rijk Gods en godsdienst, Christus en Christendom, gemeente en kerk, is het begrijpelijk, dat in hem de wens gegroeid is een schets te ontwerpen van „Die Geschichte der Sache Christi”, die het tegenbeeld zou vormen van wat wij als geschiedenis van het Christendom en Kerkgeschiedenis kennen. Het moet voor Ragaz een grote voldoening zijn geweest, dat hij op het laatst van zijn leven daartoe de tijd en de kracht gevonden heeft, al beleefde hij de publicatie ervan niet. Is het boek zelf in de zomer van 1944't0t stand gekomen, blijkens het schutblad is het eerst in 1946 verschenen. Het is evenals het vorige besproken werk bij Verlag Herbert Lang & Cie. Bern verschenen, telt 155 bladzijden en kost broch. frs. 5.50, geb. frs. 7.50.

In dit geschrift, dat volgens Ragaz’ eigen woorden het meest revolutionnaire van al zijn boeken is, wordt een overzicht gegeven van de geschiedenis, zoals deze zich na de verschijning van Christus op aarde ontwikkeld heeft, waarbij de geleerde, de profeet, de ziener, die in den persoon van Ragaz verenigd waren, eendrachtig hebben samengewerkt. Het is de vrucht van jarenlange overdenkingen, die in zeer korte tijd tot rijpheid gekomen is, en had het sluitstuk moeten worden van wat Ragaz zijn bij belwerk noemt. Tengevolge van zijn actualiteit heeft hij het voor het publiceren daarvan de wereld ingezonden. Wat als een toren op een groot gebouw dienst had moeten doen, is nu een zelfstandig bouwwerk geworden. Ik vrees, dat de compositie van het boek zij komt mij niet steeds logisch, althans niet steeds overzichtelijk voor daaronder heeft geleden. Dit neemt niet weg, dat Ragaz hierin zijn uitgebreide philosophische en historische kennis, zijn zeldzame geestelijke kracht en zijn visionnaire blik op verleden en heden met bewondering afdwingende meesterschap als instrumenten heeft gehanteerd.

De geschiedenis van de zaak van Christus of, wat hetzelfde Is, van het Rijk Gods op aarde, wordt gevormd door de strijd van den levenden God der gerechtigheid met de góden dezer wereld, een strijd op leven en dood.

In hét eerste stadium is dit de kamp geweest van de jonge Christengemeente tegen het heidendom en tegen Caesar. Christus dringt de wereld binnen. In die strijd heeft hij gezegevierd, welke zege gesymboliseerd wordt door Constantijn den Groten en de verbinding van Christus met Caesar. Voorlopig is het echter slechts een uiterlijke overwinning geweest, want niet alleen dringt het Rijk van Christus in het wereldrijk, maar ook omgekeerd het wereldrijk in dat van Christus. Zo is de toestand ontstaan, die de middeleeuwen kenmerkt, de periode van de zogenaamde theocratie, welke in een verhouding van Christus tot Caesar bestaat, die een onderwerping nu eens van Caesar aan Christus dan weer van

Christus aan Caesar, en ook wel eens een nevenstelling van beide machten betekent. Dan komt de Renaissance, waarin de góden zich weer vrij maken. Zij treedt in dubbele gestalte op, in een wereldlijke en geestelijke, respectievelijk verpersoonlijkt in Macchiavelli en Luther. Beiden willen de leugenachtige verbinding tussen Christus en Caesar verbreken, de een van de kant van Caesar, de ander van die van Christus. Beiden stellen de wereld in vrijheid en onder verantwoording van haar eigen wet. Het staatsabsolutisme en de vergoddelijking van het „Volkstum” zijn daarvan het gevolg. Wel wordt deze ontwikkeling een lange tijd tegengehouden door resten van de oude ordening, van wereldlijke zijde door het humanisme en zijn natuurrecht, van geestelijke door wat nog van de eisen van Christus is overgebleven, maar dit proces werkt door, en loopt op sociaalpolitiek terrein uit op kapitalisme, imperialisme en militarisme; op het gebied van het denken op het naturalisme. De góden van het heidendom keren terug en worden een de mensen beheersend fatum, totdat eindelijk in fascisme en nationaal-socialisme Baal tegen Jahweh, Caesar tegen Christus zich met elementaire kracht te weer stellen.

Schijnbaar zijn wij tot de allereerste phase van de strijd teruggekeerd, maar in werkelijkheid betekent het een vooruitgang van het Rijk van Christus. Want de góden, die slechts gebonden, niet werkelijk overwonnen waren, treden openlijk op: alle idealistische maskers worden afgeworpen. Het komt tot een eindbeslissing in de strijd tussen God en Goden. De zege is niet onzeker.

Deze ontwikkeling voltrekt zich niet in rechte lijn, zoals een oppervlakkig evolutiegeloof verwacht, maar dialectisch, door een ontvouwing van tegenstellingen, door differentiëring, bijbels uitgedrukt door een openbaring, een apocalypse in dubbele vorm, door een naar voren treden van het boze, welke openbaring deels door die van het goede uit zijn tent gelokt wordt, deze deels bevordert, ja eerst mogelijk maakt. Voor zover deze wereldrevolutie door Christus een revolutie der gemeenschap is, speelt zij zich af in drie concentrische cirkels, waarvan de buitenste door de democratie, de middelste door het socialisme en de binnenste door het communisme gevormd worden.

Het sociologisch uitgangspunt is hierbij de gemeente van Christus. Telkens dreigt deze zelf in de wereld onder te gaan en te verstarren, doordat zij kerk wordt, maar steeds is zij toch bewaard gebleven. In het bijzonder zijn het door de eeuwen heen de ketters geweest, onder wie zij zich heeft gehandhaafd en die steeds weer de zaak Gods, d.w.z. de gerechtigheid en de navolging van Christus in het middelpunt hebben gezet.

Wel is ook in de Hervorming de gemeentegedachte weer naar voren getreden, maar de gemeente der Hervorming is niet draagster van het Rijk Gods en Zijn gerechtig-

heid, maar van de rechtvaardiging uit het geloof alleen, dus van het dogma en van de Godsdienst.

Deze wereldrevolutie van de gemeente van Christus staat in het teken van de armoede, de armoede van Christus. Het evangelie richt zich tot de armen. Dat zijn niet slechts de behoeftigen, maar in het algemeen de lagere klassen, de stillen in den lande, het grote onbekende volk, dat voor de verwachting van Israël des te ontvankelijker is, naarmate het heden het weinig anders biedt dan zorg en nood. Evenwel, het woord armoede heeft nog een diepere zin: het onthult zich in de Bergrede, ja, in het gehele Evangelie als waarschuwing tegen den Mammon, als verwijzing naar de leliën des velds en de vogelen des hemels. Het duidt aan het leven uit God in plaats van uit de wereld. Het bezit scheidt van God, ook het geestelijk bezit. Het laatste woord is niet aan een nieuwe verdeling van goederen, maar aan een totaal andere houding tegenover de goederen der aarde, welke in een Franciscus van Assisi haar schoonste uitdrukking vindt.

Ondertussen, de armoede vormt slechts het voorteken van het Evangelie, de liefde zijn inhoud. Ragaz gaat na, hoe de Agapè, de Christelijke liefde door de eeuwen heen heeft gewerkt, waarbij hij veel stof put uit het bekende boek van Uhlhorn „Die Christliche Liebestatigkeit” om dan te komen tot de uitspraak, waarvan ik in een vorige brief reeds gewag maakte, dat de liefde van Christus zich in een paradoxale vorm in de gedaante van socialisme en communisme heeft doen gelden. De wereld heeft zich steeds meer van de boodschap van het Evangelie verwijderd, welnu, die twee bewegingen zijn de grote reactie geweest op de verwereldlijking van de zaak van Christus. Het is een telkens terugkerende stelling van Ragaz, dat, waar Christus niet kan doorbreken, doordat zijn volgelingen Hem in den steek laten. Hij van dikwijls tegen Hem strijdende krachten gebruik maakt om te verwezenlijken wat Hij wil. Intussen, Ragaz is zich bewust, dat er noden zijn, die door geen sociale hervorming zijn te benaderen en die ook geen fatum zonder meer zijn, bepaalde vormen van ziekte, bepaalde verminkingen van lichaam en ziel, bepaalde zonden van enkeling en maatschappij. Hier gewaagt hij van de arbeid van maatschappelijke werkers en werksters, van wie hij een aantal met name noemt. Maar ook hun woord is niet het laatste. Zullen er altijd krankzinnigen, idioten, blinden en doven zijn? Neen, de liefde van Christus kent geen grenzen. En zijn wij gekomen aan de cosmische verlossing, die het sluitstuk van de wereldrevolutie vormt. Daarover in de volgende brief.

Rechtzetting

In het buitenlands overzicht van den heer A. E. Cohen in het nummer van 24 Augustus „Tegenstellingen ter (en niet „der”, zoals er abusievelijk stond) Parijse conferentie, staat in de derde kolom, 17e regel van boven een zin, die begint met de woorden „Er zijn er die sterk”, enz. Men gelieve die zin aldus te lezen: „Er zijn er die sterk geneigd zijn de eigen geaardheid van de grote mogendheden te erkeimen, zoals Noorwegen. Om het met de woorden van de Times van 3 dezer te zeggen: