diametraal tegengestelde conclusies. Met Ragaz houd ik mij ervan verzekerd, dat er geen eeuwige verdoemenis kan bestaan, maar niet omdat zij onbijbels zou zijn, want de bijbel spreekt wel degelijk van een eeuwig vuur, zo niet van een decretum horribile, doch omdat zij volgens mij volkomen in strijd zou zijn met het wezen Gods, zoals Christus mij dit heeft geleerd.

Met grote stelligheid leert Ragaz, dat de bijbel niets weet van de traditioneel Christelijke onsterfelijkheid der ziel maar de opstanding predikt („Die Botschaft vom Reiche Gottes” S. 315). Natuurlijk is hij niet de enige, die dit doet. Vergis ik mij niet, dan hebben wij hetzelfde kunnen lezen in een artikel van Buskes in „Tijd en Taak” van ongeveer een half jaar geleden. Zo vinden wij ook bij Rüssel een gelijke opvatting. Volgens dezen kent het Christendom in tegenstelling met Plato’s kerkerleer der ziel den mens slechts als eenheid van lichaam en ziel, hetgeen de rehabilitatie van de materie en de ware overwinning van alle vals dualisme betekent. Aan het einde van het Christelijk geloof staat niet een aetherische ideeënhemel of een metaphysisch Jenseits, maar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarin de wereld van de natuur opgaat en met de wereld der genade samenvloeit (H. W. Rüssel „Gestalt eines Christlichen Humanismus”. S. 39). Zou het niet voorzichtiger zijn de tegenstellingen dezer beide zienswijzen niet zo absoluut te stellen en te zeggen, dat de bijbel het onsterfelijkheidsgeloof in de vorm van de opstanding huldigt?

Ondertussen ook hier mag m.i. de vraag, of een oordeel al dan niet bijbels is, niet de doorslag geven. De bijbel hanteert wel meer voorstellingen, waarmee wij thans weinig raad weten. Hoe het zij, het ligt mij beter mij af te vragen, of bepaalde geloofsopvattingen de geest van het evangelie ademen. Daarom spreek ik liever van de onsterfelijkheid der ziel dan van een wederopstanding des vlezes, en wel omdat het Koninkrijk Gods voor mij een zuiver geestelijke werkelijkheid uitdrukt, en omdat dat begrip voor mij de eeuwige geestelijke waarde, die in elk mens verborgen ligt, het zuiverst vertolkt. Dat behoeft niet te leiden tot de opvatting, dat de ziel in het lichaam gekerkerd ligt, al heeft het er dikwijls veel van, het is stellig veel evangelischer om het lichaam te zien als een tempel Gods; maar het blijven onderscheiden, hoewel geen gescheiden grootheden, elk levend uit hun wet, het lichaam uit die der zelfhandhaving, de ziel uit het zelfverlies. Al geloof ik met Da Costa vurig, dat de Here Gods eenmaal in allen alles zijn zal, en dat het dan licht zal zijn, eeuwig licht, licht uit licht en duisternis, een cosmische verlossing kan ik mij niet denken, waarbij de materie aan geheel andere wetten zal zijn onderworpen dan de thans geldende.

Met één vraag, een alles beheersende vraag moge ik mijn brief besluiten: is het eigenlijk wel mogelijk een geschiedenis van de zaak van Christus te schrijven? Ik ben geneigd te antwoorden, dat dit boven ’s mensen krachten ligt, en dat alleen God, Die in het verborgen ziet, daartoe in staat zou zijn. Ik houd mij ervan overtuigd, dat het Koninkrijk Gods dikwijls te vinden is, waar Ragaz het niet zoekt en dat het niet is, waar hij de sporen ervan duidelijk meent waar te nemen. Doch hiermee raken wij de kern van de zaak nog niet. Een geschiedenis van de kerk of van het Christendom kan men schrijven, omdat en voorzover deze naar buiten treden, maar het Koninkrijk Gods blijft grotendeels

verborgen. Zonder twijfel weten wij met ons geestesoog te onderkennen, waar het Godsrijk in de werkelijkheid doorbreekt, al blijft dwaling mogelijk, maar nog veel meer is dit daaraan onttrokken. Ik denk hierbij aan de helden en heldinnen van het ziekbed en van het leed, aan de moedige onbekende soldaten op het slagveld van den Geest, aan de stille getuigen van de liefde tot God en den naaste, aan de verborgen, verloren, naar het Vaderhuis teruggekeerde zonen en dochteren, aan de namelozen, voor wie misschien één enkele zaligspreking van toepassing is. In het midden van die allen is het Koninkrijk van Hem, Die al de Zijnen kent en Die hun naam in Zijn boek heeft opgeschreven

%agaz

En hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn brieven uit Zwitserland om de eenvoudige reden, dat ik naar mijn geliefde vaderland terug keer. Met Ragaz ben ik echter nog niet klaar, over enkele weken hoop ik aan de hand van twee andere boeken dezen buitengewonen mens van een kant te benaderen, die nog niet sterk belicht werd. M. J. A. MOLTZER

P.S. Mevrouw Driessen—Roth, die van haar hoffelijke wijze terecht geweuitlating, dat mij bij Ragaz schrijft mn, dat slj bij hem aan . ® dikwijls om zijn humoristische opmerheeft geschaterd. Ik stel er prijs op, hiervan melding te maken, maar moge er ‘h. Ik aan een sTödT „Td ' ““f” ’ gehad, hierop een ontkennend ant-

woord gekregen heb. Zou het megelijk zijn schijnbaar tegenstrijdige menlngen met elkaar te versoenen door te veronderstellen dat het van de situatie afhing, of Ragaz’ zin voor humor al dan niet tot uiting kwam’

Mevrouw Driessen heeft sleh gestoten aan -“at het alles so „akelig ernstig” is. Dit heb ik niet zo akelig ernstig bedoeld. M.

INDRUKKEN DER JAARVERGADERING EN CONFERENTIE VAN HET ZWEEDS CHRISTELIJK SOC. DEM. VERBOND

Een der deelneemsters, mej. Maria van Everdingen, schrijft ons: Tot vandaag heb ik gewacht, om een en ander wat te laten bezinken en nog ben ik niet zeker over de belangrijkheid. Nee, eerlijk gezegd, vanuit politiek oogpunt stelde de conferentie mij teleur, maar dan moet ik daaraan toevoegen, dat ik een verkeerde voorstelling had van deze gebeurtenis. Dit was de jaarvergadering, waarbij ook vertegenwoordigers uit de andere Skandinaafse landen aanwezig waren, die echter behalve beleefdheidsgroeten geen bepaalde boodschap meebrachten en daardoor ontstond geen werkelijk internationaal gesprek, dan af en toe op de wandelgangen. En een jaarvergadering behoeft niet altijd het hoogtepunt te zijn van het leven in een dergelijk vrij omvangrijke groep. Ik wU daarom wachten met een oordeel, ook al omdat ik pas begin de taal te verstaan en nog niet veel gelezen heb in wat de „Broderskap” biedt.

Wat ik nu geef, is dus niet meer dan een indruk. Maar dan moet ik beginnen te zeggen, hoe blij verrast men was een Hollandse „zuster” te gast te hebben en hoe na veel moeite ter ere van dit heuglijk feit een Hollandse vlag veroverd werd en onder de Zweedse gedrapeerd, naast de andere Skandinaafse vlaggen! Velen wisten niet, dat er een groep in Holland bestond en wilden er meer van weten dan ik vertellen kon. De Noorse vertegenwoordiger vroeg om uitwisseling van onze organen en ik beloofde eventueel voor vertalingen te zorgen of te laten zorgen in het Duits. Een paar Zweedse leden, tevens esperantisten, vroegen correspondentieadressen met geestverwanten in onze groep. En dit dan geeft aan de buitenkant iets weer van de sterkste indruk die mij van deze conferentie gebleyen is: de Broederschap. |

Zo noemt de groep zich, naast haar officiële naam, en dat is zij ook werkelijk, een levende

Christelijke Broederschap met een sociaal-democratische gerichtheid waar het de opvatting van de taak in de wereld betreft. Uit heel het jaarverslag blijkt, dat de beginselen, die ik hier bijvoeg, geen lege woorden zijn gebleven.

Activiteit genoeg. De Bond telt ruim vierduizend leden verdeeld over 17 districten, die weer onderverdeeld zijn in allerlei studiekringen, welke een grote activiteit ontwikkelen, ook op sociaal terrein en voor Hulp aan Europa, ook voor Holiand. Een gioep wist b.v. 10.000 Kr. (+ 6250 gld.) bijeen te brengen voor naoorlogse hulp. Maar wat ons natuurlijk vooral interesseert: wat behandelde men in deze studiekringen? Hier zijn een paar onderwerpen: Zedelijke motivering vanuit verschillende levensbeschouwingen; verschillende economische systemen vanuit zedelijk oogpunt gezien; humanistische levensbeschouwing, gezondheid der ziel en religieus leven; religieus surrogaat en prumtive religie onder moderne mensen Bezinning dus!

Maar ook: Taak van den Christen in de Rijksdag, Regering, en hier vraagt men niet alleen het antwoord van gelijkgezinden, maar nodigt ook anderen, ook rechtsen, tot het gesprek uit. Zo wordt op een andere conferentie door verschillende sprekers de vraag belicht, hoe de Christen zich in het productieproces te gedragen heeft. Wat hierbij opvalt is het sterke accent op de Christelijke beginselen in alle maatschappelijke vragen, het woord socialisme leest men zelden. Zover ik de geschiedenis van de Zweedse Christen Soc. Dem. Bond volgen kan, heeft zij van de aanvang af een duidelijke taal gesproken in haar beginselen en werkwijze, terwijl wij misschien voor de oorlog tastender, zoekender naar buiten traden err-meer ruimte lieten voor geestverwanten, die In een wijder religieus verband leefden, al was de kern (Vervolg op pag. 7)