NU VAN SCHENDEL DOOD IS

Het was geen grote schok, toen de krant zijn heengaan meldde. Wie had als hij gelegenheid gehad om zich uit te spreken? Hij was twee-en-zeventig jaar; een rustig, werkzaam en harmonisch leven, dat onverdeeld gewijd werd aan zijn kunst, zo konden ook de laatste vruchten rijpen, en er kan weinig meer ontbroken hebben aan de volledigheid van de oogst.

Een schoon kunstenaarsleven afgesloten; naar welk van zijn werken zullen wij nu ’t eerste grijpen? Naar géén misschien. Er is een dromerig herdenken van veel dat ons uit zijn werk is lief geworden, een weemoed ook, omdat het iijkt dat geen van onze levende prozaschrijvers hem in zijn gestadige productiviteit, zijn rustige opbouw, zijn diepe intuïtieve zekerheid en de sobere voornaamheid van zijn vormgeving evenaart. In stille uren, als werk noch mensen beslag op ons leggen, gaan we om in de doordringende en toch onomschrijfbare Van Schendel-sfeer. Ik heb er mij op betrapt, toen ik lang 'en geconcentreerd in gedachten met hem bezig was geweest, dat ik plotseling mijzèlf beleefde als zo’n figuur van Van Schendel. Het werd een beeld ongeveer in deze trant:

„In de luwe avond zat zij lang aan het open raam, het hoofd gebogen over het boek in haar schoot. Zij zat zo stil, dat het soms mocht schijnen of zij ingeslapen was, maar enkele malen zag men haar traag een blad omslaan. Het schemerde reeds toen zij opstond. Stil staande, schudde zij even lichtjes het hoofd, als één die een droomgezicht verdrijven wii. Dan deed zij met kalme gebaren de kleine dingen van het uur, zij sloot het venster, maakte licht en begon op de plank het avondbrood te snijden. Maar toen zij onder de lamp neerzat aan het eenvoudig maal, hadden haar ogen nog een ongewone glans.”

Wat kenmerkt nu deze stijl, deze wijze van zien en van zeggen? Misschien zou men het best kunnen zeggen: een mengeling van helderheid en onbepaaldheid. In Van Schendels proza ziet men elke scène voor zich, zo duidelijk of men erbij was, maar tegelijk blijven er zo vele dingen ongezegd. Wanneer men over zo’n vrouw aan het raam leest, is men ongetwijfeld opgenomen in haar sfeer. Toch weet men niet of zij oud of jong is, mooi of lelijk, gelukkig of ongelukkig. Men wist niet welk jaargetij het was, noch of het verhaal in het heden speelt of in een vroeger eeuw. Welbeschouwd is er niet eens gezegd óf zij had zitten lezen, en evenmin wat het gelezene voor haar betekende, of welke gedachten en dromen het in haar had gewekt.

Toch is het gevaar niet groot, dat een aandachtig lezer een ander beeld zou krijgen dan de schrijver heeft bedoeld. Enkele kleine aanduidingen, gebaren, uiterlijkheden die over het innerlijk licht geven, houden de verbeelding van den lezer in het rechte spoor. Het proza van Van Schendel is opmerkelijker door wat het weglaat dan door wat het uitspreekt. Geen

„impressionistische” gedetailleerde beschrijvingen, geen adjectieven, geen mededeelzaamheid over wat een figuur denkt of voelt, of converseert. De lezer beweegt zich in de onmiddellijke nabijheid van deze mensen, maar de auteur heeft hem geen troeven in handen gespeeld, waardoor hij! ze van binnen en van buiten „kent”.

Uit dit laatste blijkt al, dat hier geen sprake is van een kunstje. Mijn vermetele poging-tot-navolging kon misschien de indruk wekken, dat Van Schendel zich vooral onderscheidt door een bepaalde prozatechniek, waarvan hij wel is waar de meester was, maar die toch ook anderen zich zouden kunnen eigen maken. Maar als bij eiken waarachtigen kunstenaar, zo is ook hier de „vorm” niet anders dan de inhoud, maar dan van de buitenkant gezien.

De inhoud dan: wat is Van Schendel in ons cultuurleven geweest? Wanneer ik de lange lijst van zijn werken aanzie, weet ik heel zeker, dat ik ze niet allemaal waardeer; ik heb niet eens het geduld gehad ze allemaal te lezen, en speciaal bij de snel na elkaar verschijnende latere boeken heb ik mij wel af gevraagd of dit waarlijk alles van belang was, en of de virtuoze schrijver zijn bewonderaars niet te gemakkelijk ving. Maar zwaar geladen van betekenis is de groep der zgn. „Hollandse romans”; Het Fregatschip Johanna Maria, Een Hollands Drama, De Waterman (een nobeler, eenvoudiger en dieper „Hollands” boek ken ik niet!), en het wat minder bekende, sombere, maar in zijn somberheid zo prachtige De Grauwe Vogels. „De rijke Man” heeft mij daarnaast minder gezegd, —■ maar hoe weinigen kennen eigenlijk „Merona, een Edelman”, die figuur die zich in Van Schendel’s rij van rechtschapenen zo prachtig aansluit? De lof van de zwerverromans hoef ik niet te zingen, al blijven zij voor mijn gevoel bij het latere en menselijk toch wel veel rijpere werk ten achter. Maar kent men ook dat geheimzinnige Italiaanse verhaal „Maneschijn”, niets dan helderheid en ziel en droom?

Het is of iemand gestorven moet zijn, om ons zó dwingend te nopen het wezenlijke te zoeken in zijn kunst en zijn persoonlijkheid. Het is niet zijn Hollands ka' rakter, want soms zijn zijn on-Hollandse verhalen even schoon. Het is niet zijn cosmopolitisme, want zonder zich aan het uitheemse prijs te geven, heeft hij slechts in elk land en in elke cultuur éénzelfde zuiverheid ontdekt. En een zelfde raadsel. Hij plaatst graag zijn figuren op een zekere afstand. Misschien hangt daarmee zijn voorkeur voor het verleden en voor een vaag-historisch milieu samen. Men zou het kuisheid willen noemen, deze schroom die de schrijver weerhoudt al te diep te dringen in de intimiteit van zijn personen. Elk mensenleven heeft immers zijn geheim, dat ook de „knappe psychologische waarnemer” niet doorgrondt; maar juist wie zich van dat onbescheiden spieden vrij maakt, ziet telkens op menselijke ge-

stalten een wonderlijk helder licht.

Van „helderheid en onbepaaldheid” spraken wij in de aanvang, later kwamen ons de termen zuiverheid en raadsel voor de pen. Wanneer ik naar een beeld zoek om het wezen van Van Schendel weer te geven, dan vind ik het slechts bij onze schilders uit de Gouden Eeuw. Die suizende stilte, die helderheid en dat geheim omgeven Vermeer’s Meisje aan het Raam; zo eenvoudig en tevens zo ongenaakbaar voor onze nieuwsgierigheid is zijn Brief lezend Vrouwtje, en is er blanker raadsel dan De Witte’s interieur met de vrouw aan het spinet? Men weet niet wie zij is, ook de spiegel wil het ons niet verraden, ipen hoort haar spel niet, maar heel het zonnige huis is van haar aanwezigheid vervuld.

Zo bij Van Schenders kunst; het heldere licht geeft er een onnavolgbare liefelijkheid aan. Maar dat licht neemt niets weg van het raadsel, dat men „het geheim der persoonlijkheid” kan noemen, maar dat ook wel de zwaardere naam van het Noodlot draagt. Het mysterie meest van het onschuldig lijden en van de ongewilde schuld heeft Van Schendel altijd gefascineerd, en hem behoed voor de platvloerse gedachte dat men alles doorgronden en alles bij de naam noemen kan. En wanneer wij dan toch bij de dood van Van Schendel iets van hem zullen herlezen, dan kies ik uit „De Wedergeboorte van Bedelman”, dat duistere en diepzinnige verhaal De Nachtuil, dat eindigt met „ik geloof niet, dat men alles zeggen kan”.

Het is een kunstleer en een levensleer tevens. M. H. v. d. Zeijde.

Prot. Christ. kerkverband in de P. v. d. A.

Gewest Friesland.

Op Zaterdagmiddag 19 October a.s., hopen de Friese partijgenoten uit het Prot. Christelijke kamp in een eerste Gewestelijke vergadering bijeen te komen. De bijeenkomst zal worden gehouden des middags om 2 uur in gebouw Irene aan de Nieuweburen te Leeuwarden. Spreker is pg. J. Piebenga over:

„Net maklik, Uterst Persoanlike plicht”. Ook staat op de agenda een uiteenzetting over de organisatie van het Werkverband en de aanwijzing van een voorlopig Gewestelijk Bestuur.

Dit moet de start worden voor de arbeid van het W. V. in Friesland, zodat ieder, die voor deze dingen belangstelling heeft, hier wordt verwacht.