DE NOODKLOK GELUID

Het congres van de Partij van de Arbeid over Actieve Cultuurpolitiek-nu te Amsterdam heeft de noodklok geluid. Overduidelijk is vast komen staan, dat de Partij het niet meer neemt, indien alle pogingen tot vernieuwing van het onderwijs, tot activering van de cultuurpolitiek zouden te pletter lopen tegen de muur van de financiële onmacht. Het onderwijs wordt leeggezogen, de kweekscholen blijven ledig, straks, voor het kleuteronderwijs al over twee, drie jaar, zal er voor de onderwijzers een bovenmenselijke taak zijn weggelegd, om horden kinderen stil te houden en ze en passant nog wat te leren. Dat het congres oog had voor de trouwe arbeid van al die onderwijskrachten, die thans nog in de klas bleven staan, bewees het applaus, dat Mr. De Roos kreeg, toen hij de onderwijzers hulde bracht. Maar juist daarom klemde de eis van salarisverbetering nog meer.

Merkwaardig was het, dat het congres het felste reageerde, als aangespoord werd tot krachtiger optreden. Het is duidelijk geworden: de Partij van de Arbeid wil niet de gevangene zijn van de regering. Zij ziet de vele noden. Zij kent haar verantwoordelijkheid jegens Indonesië, jegens de sociaal-economische misère van heden, maar op grond van dat besef van verantwoordelijkheid heeft zij schoon niet met duidelijke woorden getoond, dat zij ook néén kan zeggen, als het moet. Een neen, dat bevrijdend zou werken, voor wie de onmacht van de huidige regering op dit gebied met droefheid waarneemt. Zeker, voor de hachelijkheid der situatie was zij niet blind. Dat toonden de debatten over de verhouding tussen de militaire uitgaven en die voor de cultuur. Men maakte zich er niet gemakkelijk af, door te zeggen, dat dan maar de legeruitgaven gedrukt moesten worden, maar men weigerde de toestand te aanvaarden, waarin de verhoudingen zoek zouden zijn en de cultuur, als van ouds, weer sluitstuk van de Rijksbegroting zou worden.

Intussen, onbedoeld wellicht, is ook nog een andere noodklok geluid. Deze: Nederlands volk, actieve cultuurpolitiek-nu is nodig, juist in deze periode van stoffelijke nood. Want als wij bouwen, herstellen, vernieuwen, dan moet dat nu reeds zijn met het oog op een nieuwe cultuur, waaraan ons ganse volk in brede lagen deel heeft.

Nu mogen sommigen smalen, dat het van weinig zelfkennis getuigt, als juist de Partij van de Arbeid aan deze touwen trekt, wanneer men dan maar tevens toegeeft, dat het een daad van moed was, over-wijze lieden zullen hebben geglimlacht over een Partij, die zó’n allegaartje is, dat een gereformeerde leraar, een vrijzinnig-protestantse socioloog en een humanistische litterator het spreekgestoelte kunnen betreden. Zij kan zeggen ze amper een strijdgemeenschap bieden voor cultuur. Maar wie verstandig is, beseft dat het in ieder geval een teken is, dat men de nood voelt en er openlijk voor uitkomt.

Want, Prof. v. d. Leeuw besloot er zijn

rede mee dit congres is nog maar een begin. Inderdaad: door dit congres heeft de Partij bewezen een jonge partij te zijn. Zij heeft niet gedaan alsof zij het wist. Zij heeft de kaarten open op tafel gelegd. Zij heeft getoond, dat het haar ernst Is, en niét alleen op het punt van een democratisch-socialistische maatschappij -ordening een strijdgemeenschap te willen zijn, maar ook een cultuur-streven te symboliseren.

Hier doemen ook echter voor haar moeilijkheden op. Er is door enige voortreffelijke opmerkingen van Dr. J. P. Kruyt o.a. zeer scherp—■ een aanval gedaan op de zuilentheorie. D.w.z. op de theorie, die het duldt, dat Nederlands cultuurleven opgedeeld wordt in drie, vier parten, die als zeugen —■ dik en voorspoedig zich om de subsidietrog verdringen en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid vergeten. En, zo gesteld, aanvaardde het congres het wel. Maar sneedt zij daarmee ook niet in eigen vlees? Is er niet een langjarige traditie van de S.D.A.P., die leefde in dit klimaat? Dr. Kruyt, wiens antwoordspeech naar mijn gevoel een der hoogtepunten van het congres was, ontmaskerde het machtsstreven, dat achter deze cultuurtheorie school en riep op tot een nieuwe visie (iets anders dan geloof!) op de krachten, die het, juist op het terrein van de cultuur, zullen winnen zonder macht.

Hoe staat het, om een ander punt te noemen, met de gedragingen van alle vertegenwoordigers van de Partij van de Arbeid, die straks over het radio-bestel te beslissen krijgen? Misschien was het juist, dat men deze kwestie (waarvan wij alleen maar de ruzie-geruchten af en toe te horen krijgen van achter het gordijn der departe-

mentale conferentiekamers) niet languit voor het voetlicht bracht. Maar wat Wim Thomassen daarover zeide, klonk meer als een geruststelling aan oude trouwe V.A.R.A.-vrienden, dan dat het hun, die naar wezenlijke vernieuwing streven, een genoegen deed. Hoe anders moet ik het verstaan, als hij meedeelt, dat de Tweede Kamer-fractie bij het bepalen van haar standpunt vooral voeling zal houden met Lebon? Lebon, wien ik hij weet het een warm hart toedraag, kan men toch niet als een der enthousiaste vernieuwers van het radiobestel beschouwen. En als Thomassen zegt, dat de voorstanders van een Nationale Omroep de bestaande omroepverenigingen op één hoop heeft gedreven, dan schrik ik, omdat deze bewering, die men graag in de kringen der omroepverenigingen lanceert, door Thomassen blijkbaar als verwijt tégen een nationale omroep wordt gebruikt. Juist op dit zéér actuele punt zal de Partij van de Arbeid kunnen bewijzen zonder het begrotingsschema van den Minister aan te tasten welke cultuurvernieuwende kracht in haar schuilt.

Zo is er meer, dat doorgesproken moet worden. Wij denken aan de vraag over de neutraliteit van de overheid, een vraag, die vooral onze gewezen Christelijk-Historische vrienden hoog ligt, en die nogal eens, ook in onze kring, in liberale zin wordt beantwoord. Dr. Van Idenburg legde haar onmiddellijk bij het openen van het debat aan het congres voor, maar het kon er niet dieper op ingaan.

Hiermede hangt samen de vraag naar de geestelijke grondslagen van het onderwijs. Mr. De Roos, die een zakelijk, helder betoog gaf, kwam aan deze vragen niet toe.

Zeker, met het oog op de ogenblikkelijke noodtoestand, is zij minder urgent. Maar als het gaat om het maken van plannen een debater sprak zelfs voor een 25-jaren plan komt deze zaak onmiddellijk aan de orde.

De oude, ik mag wel zeggen de ouderwetse openbare-school-argumenten kwamen weinig naar voren. Sandiford en Gaasbeek getuigden van hun onwankelbare trouw, maar in het centrum kwam deze zaak toch met. Waarschijnlijk niet, omdat er geen lankbodem voor was in het congres, maar omdat men wel begreep, dat men in deze nieuwe partij nog slechts aan het ordenen der problemen en nog lang niet aan het doen van uitspraken toe is.

Actieve cultuurpolitiek: eis aan de Regering, om door ontwikkeling en opvoeding de brede lagen van de bevolking deel te doen hebben aan de culturele verworvenheden en culturele arbeid van ons volksbestaan. Dat hierin een nietliberale visie op de functie van de overheid hgt opgesloten, is duidelijk. Maar even duidelijk moet het worden, dat dit ook van de overheid als zodanig aanvaarding van bepaalde zedelijke en geestelijke normen vraagt. Welke deze bepaalde normen moeten zijn, is ons wel duidelijk. Zij zullen iets met het Christendom te maken hebben, om het heel voorzichtig te zeggen

Zo slaat deze oproep tot actieve cultuurpolitiek op de Partij zelf terug. Dat heeft men beseft. Zij was een manifestatie naar buiten en een appèl naar binnen. Het een kan niet zonder het ander. Als dit in de brede lagen der Partij, gezien wordt, is het congres van de allergrootste betekenis geweest. Want dan is gebleken, dat deze (Vervolg op pag. 6)

o. .e referaten, foto Ziet men van Unßs naar Partij van de Arbeid. Ov dè Kohnstamm, Fred. Schooneberg, vertegenwoordiaer der prof. prof. dr. W. Banning schuil gaat. Geheel rechts zit ds. LH

SCHAMPLICHTEN OP HEDNGRES

nahetrachting van een bezoeker

Bij de herinnering aan het congres van de Partij van de Arbeid „Actieve cultuurpolitiek nu” komen twee tegenstrijdige gevoelens op: ten eerste diepe voldoening, ja trots, dat wij tot zo iets in staat zijn. Geert Ruygers had in zijn referaat uitstekend aangetoond, dat de Partij van de Arbeid de enige partij in Nederland is, die constructieve Nederlandse cultuurpolitiek kan en moet voeren (zijn voorzichtige erkenning, dat de K.V.P. hiertoe ook in staat zou kunnen zijn, werd door vele congresgangers betwijfeld).

Welnu, het congres besefte dit: hier waren Nederlanders bijeen, uit geheel verschillende wereldbeschouwingen levend, en die dit geen ogenblik verhulden in zwijgende neutraliteit, maar die zich toch samen beraamden, hoe het met de kansen van onze cultuur stond. Deze nobele zorg, door één politieke partij gedragen, maakte dit congres tot een prachtig bewijs, dat er inderdaad in Nederland toch wel wat vernieuwd is en deed ineens beseffen, dat de geestdrift van onder de bezettingstijd toch niet helemaal uitgegloeid is.

Maar toch ook moesten gevoelens van zorg en diepe teleurstelling opkomen bij den bezoeker, die kennis nam van zo talrijke en zo belangrijke mistoestanden in het Nederland van vandaag. Men had soms het uitzicht op een geestelijke ruïneveld, erger dan het materiële puin, dat Nederland ja Europa het aanzicht dreigt te geven van

een geestelijke woestenij. Een eindeloze stroom van dringende eisen tot vriendelijke smeekbeden gaf dit congres soms een gelijkenis met een avond voor Sinterklaas, als de kinderen met verlanglijstjes komen, maar de ouders weten: het gaat niet. Een geweldig zware taak heeft dit congres aan onze kamerleden opgelegd (meerdere leden waren aanwezig, de fractievoorzitter ontbrak). Het is hun op allerlei manieren voorgezongen: denkt eraan dat ge regeringspartij zijt en mee-regeren moet in deze, onze geest! Men heeft slechts matig vertrouwen in de andere politieke partner en zijn minister van O.K.W. en een der congresgangers sprak uit, dat de Partij wellicht om in de Indonesische kwestie haar zin gedaan te krijgen, te groter concessies op ander gebied gedaan had en dat er ook andere redenen konden om mede-verantwoordelijkheid te weigeren. Men applaudisseerde; van achter de bestuurstafel zweeg men. Jammer, dat de spreker niet aanduidde, hoe hij zich het alternatief dacht: is oppositie vruchtbaarder voor cultuurpolitiek? en ziet men een andere coalitie-mogelijkheid met betere kansen? Een eigenaardige dubbelzinnigheid, onuitgesproken maar telkens aanwezig gaf aan dit congres een vreemde sfeer: de behartiging van de cultuur betreft het domein van de menselijke geest, waar de idee door eigen meeslepende kracht in staat moet zijn den tegenstander te overtuigen en de weerbarstige materie te orga-

niseren. Echter, politiek is in wezen een machtsstrijd en daarom bevat de term cultuurpohtiek, ik zeg niet een tegenstrijdigheid, maar een innerlijke spanning. En menigmaal bekroop mij dan ook de angst: als al deze mooie plannen en voorstellen zo pestdriftig voorgedragen, maar geen slag m de lucht zijn, en over een jaar slechts de bittere nasmaak van weer een teleurstelling geven. Want al is het waar, wat prof. Kohnstamm opmerkte, dat economische op korte termijn werkt, culturele „planning op lange termijn, men eiste toch en terecht, dat er nu een begin zou worden gemaakt. ®

De Nederlpdse cultuur dit bleek duidehjk hjdt onder een stel contrasten die net opgelost kunnen en mogen worden, maar wier evenwicht uiterst moeilijk toch nagestreefd moet worden; de tegenstelling stad-platteland, intellectueel (o hatelijk woord!) en ja wat is het tegendeel, Humanisten en Christenen en binnen dat Christendom weer allerlei tegenstellingen zijn er enigen van.

Al deze groeperingen kwamen voor hun prechte belangen op en mogen een cultuurpohtiek eisen van de regering die hun zaak ordent en bevordert en tevens de eenheid daaruit doet opbloeien, niet alleen door coördinatie der tegengestelde belangen, maar ook door positieve begunstiging van die elementen die ons allen gemeenschappelijk zijn. En dan was er bij alle con-

gresgangers voortdurend de levende zorg over een tegenstelling die opgelost dient te worden, die van den massa-mens en den bewusten cultuurdrager. Hoe brengen we de cultuur aan de massa, en: „let wel”, zei prof. Kohnstamm, „dan bedoelen we niet den ongeschoolden arbeider; die moet er zijn en hoeft niet cultuurloos te wezen, maar dan bedoelen we den geestlozen genieter van het modern comfort, uit welke maatschappelijke klasse dan ook.”

Prof. de Leeuw heeft in referaat en toelichting uitnemend betoogd in welke zin kunst voor het volk dringend programmapunt van de regering moet zijn en menige deelnemer heeft een hartig woordje gezegd over onze pers, onze radio, onze geloofspolitiek. We kunnen niet op alles ingaan, maar we hadden de indruk en dat zou ons persoonlijk bitter teleurstellen dat de leiding der Partij, om de Vara te sparen, niet aan een Nationale omroep wil. Het pleidooi in Het Vrije Volk en in Paraat kreeg een echo in de woorden van W. Thomassen: „Men zal er op studeren”. We zijn bezorgd We kunnen niet alles bespreken; het zou goed zijn als referaten en toelichting en discussies gezamenlijk gepubliceerd werden. Dan zou men ook kennis kunnen nemen van het boeiend en zo vanuit de werkelijkheid geschreven betoog van W. Thomassen over „vorming buiten het verband der school”.

Op de angstigste zorg der Congresgangers moet nog gewezen worden. Mr. A. de Roos leidde in: „De toekomst van ons onderwijs”. Hij moest nogal wat, m.i. gerechte critiek verdragen op stuk van theoretische formulering, maar als beschrijving van de situatie en van de toekomst waar het heen moet

S ‘?pg“S"Saar‘ aS”vraag f h wensen tot hernieuwing van S kwam7n"i‘a°‘ Sfr^tTroïiVh^f ee/nationale ram^ geweldige toenemine der hptruv^ Ldere zLp bevolking, aan de minderend aantal niiutVfpp^t ziin eieenliik kwppktfpv. leerkrachten. Er aanwS T’ zaam belocht vSr het M oT/^p? ders Wie kans ziet vlucht uit wils wee- pu hp niet naar de opleidingsmdchtinffpuT^^t^^ ren; de S tieven. Hier wreekt zich catastronhaaf rip bezuiniffins-snniitiPk catastrophaal de TeTMlnmnS dZ Ipp De Roos welsprekLd betooïde-^het niet om een slecht^er salarieerd wordt. Die zifn er\elaas meerein Nederland, maar het onderwhs vTn land staat op het spel Waar mnptpn heen met onze kinderen als ze niet ook door hun scholing paraat ÏLn Hp^« technische wereld te beheersen Ais Mpripr land arm is, maar ook no? wLnf en hoe wil men de massa «Vs'pV geen opvoeders ziin Alle eenrant on ««wUsvernlenwlng wordt ate «lateriële mogelijkheden ten enenmale ontbreken

congres voor „Actieve cultuurpolitiek was een goed begin van een oneindig taak, maar die de moeite van de inspanning waard is j q BOMHOFF