SOBERHEID

Een arbeider schrijft mij een brief: „Op de fabriek draag ik een overall. Als ik Zaterdag thuiskom, dan moet m’n vrouw dat zwarte in flarden hangend geval wassen, want ik rfeb er maar één. En ik kan aan geen andere komen. Het is om de moed te verliezen. En dan iedere dag op een fiets zonder banden naar de fabriek. Maar de baas heeft er een nieuwe auto bij. Hij had nog een heel behoorlijke. Hij is lid van de Partij van de Arbeid en heeft vorige week een toespraak gehouden met als inhoud, dat we allemaal sober moeten leven!”

Kijk, zo’n brief kan je dag volkomen bederven. Want weer word je herinnerd aan de hopeloze toestand. Niet zozeer, omdat wij arm zijn. Dat is erg, maar veel erger is de. hoon, die uit zo’n brief duidelijk spreekt. „Meneer doet mee”, ook in de Partij, maar „meneer doet niet mee”, niet echt, niet eerlijk, niet met het hart.

Wat hebben wij aan al die gratisverklaringen van „soberheid”, als zij die ze uitspreken niet over de zelfbeheersing en discipline kunnen beschikken om ook door eigen daad te getuigen van die wil tot soberheid.

Het is een kwestie van zelfbeheersing. Ik weet ook wel, dat het verleidelijk is eens lekker in een restaurant te gaan eten, want daar is vlees zonder bön en als je geluk hebt een borrel, een glas wijn en een eiergerecht. En het is moeilijk „neen” te zeg-

gen tegen den zwarten handelaar, die je „Players” aanbiedt. Weet u, dat ze naar ons kijken, de mensen, die wel sober moeten leven. Die niet eens aan het allernoodzakelijkste kunnen komen. En ze zien ons keer op keer de zelfbeheersing verliezen. Ze zien ons in de bioscoop, in een café, in een nieuwe wagen, met een „zwart” nieuw pak, met dure sigaretten.

Wij zijn de „anderen”, die het hebben en nog niet eens de moeite nemen om er niet mee te koop te lopen. Is het zo’n wonder, dat het niet zo erg vlot bij de verkiezingen? Wat vandaag de dag nodig is (en ook mogelijk!) is een soberheidsslag, een campagne om sober te zijn. Niet alleen, omdat wij aileen zo uit het moeras komen, maar vooral, omdat wij elkaar dan weer in de ogen kunnen gaan kijken.

Soberheid is zelfbeheersing. Ook op de kleinste dingen. Laten wij allen niet alleen praten over soberheid, maar in ons dagelijks leven getuigen van onze zelfbeheersing. Bij al het lawaai, dat vaak de Greeve maakt, is dat het waardevolle bij zijn acties, dat hij verantwoordelijkheid weet te leggen. De glasactie kan men glimlachend en welwillend bekijken, maar in feite wordt een elk van ons voor het ja of neen geplaatst. Vandaar misschien, dat velen toch maar liever alleen critiek hebben op dezen radiodemagoog?

Wij blijven liever in ons lamlendige egoïsme en zijn liever niet de hoeder van onze broeders. En toch worden wij dagelijks aangesproken met de vraag: „Waar is Abel, Uw broeder?”

Er wij wij houden redevoeringen over soberheid, over verhoging van de arbeidsproductiviteit, over deviezen, over de spanning tussen lonen en prijzen. En het mistgordijn wordt steeds dikker, opdat vooral niemand onze armetierigheid zal

zien. Want ook in ons gebrek aan soberheid zijn wij zielige broedermoordenaars. Kaïn had een teken op het voorhoofd, staat in de Bijbel. Wij hebben het Kaïnsteken als wij lopen te sjouwen met onze gebakjes, onze zwarte boter, onze slim verkregen nieuwe fiets. j. q. v. d PLOEG

KERK EN MILITAIRISME

Een verheugend bericht komt uit Zwitserland: Naar aanleiding van het feit, dat de beëdiging van officieren in verscheidene kerken heeft plaats gevonden, bepaalde de kerkeraad en de synode van de stad Basel haar houding in dezen. Zij zijn van mening, dat dergelijke plechtigheden niet in de kerk behóren te geschieden. De grote betekenis van dit uur voor den officier, noch de offertuiging, dat een. Christelijk officier bij de uitoefening van zijn militaire plicht verantwoordelijk is voor God, worden hierdoor in twijfel getrokken. De beëdiging is echter een zuivere militaire gebeurtenis en moet dan ook dit karakter dragen. De kerkgebouwen staan voor godsdienstoefeningen van het leger ter beschikking en de predikanten van de Evangelische kerk moeten, óf als veldprediker óf in de burgermaatschappij te allen tijde bereid zijn het Evangelie aan de soldaten en officieren te verkondigen. De Kerk mag echter niet gebruikt worden, noch zich bereid verklaren om een militaire handeling, al is deze van nog zulk een ernstige aard, godsdienstig in te zegenen.

BENTVELD NIEUWS

Van verschillende zijden bereikte ons de vraag of het niet mogelijk is, evenals voor de oorlog, op Bentveld een Kerstbijeenkomst te organiseren. Wij willen daartoe graag besluiteir, wanneer er voor deze Kerstreünie voldoende belangstelling blijkt te bestaan. Indien er onder de lezers zijn, die met Kerstmis aan de bijeenkomst willen deelnemen, willen zij dan him voorlopige opgave zo spoedig mogelijk zenden aan: de administratie van de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers, Bentveldsweg 3 te Bentveld. De kosten zullen van de avond voor Kerstmis tot de ochtend na Kerstmis / B. bedragea Reiskosten worden zo mogelijk omgeslagen.

eeröte ilerfegang

„Nu gaan we naar de kerk”, zeggen we tegen hem, maar voorlopig heeft hij enkel aandacht voor de bruggen, de boten, de auto’s en de trams.

Als we de kerk binnenkomen, scharrelt hij tussen de mensen door alsof hij het postkantoor binnenloopt. Maar als hij later, naast z’n broer-in-de-doopjurk in de deuropening van de consistoriekamer verschijnt, zien we hem aarzelend stilstaan. Dan ontdekt hij ons in de zee van mensen en hij stapt kordaat op ons af en geeft een handje aan zijn vader. Heel ernstig staat z’n gezicht en hij kijkt strak naar het gebeuren voor de preekstoel. Heel stil ook blijft hij staan als papa en mamma met den kleinen broer naar voren gaan. Hij is kennelijk beduusd.

Maar hij kan niet blijven kijken naar het dopen. De onze was de 6e van 38! ’t Wordt eentonig voor den kleinen man. Hij kijkt eens rond, links en rechts en dan ook naar boven, ’t Is zo hoog. En dan doet hij een ontdekking, die hem te machtig wordt. Dat moet gezegd worden! Hij ziet de galerij met de mensen, die staan om' d,e doopplechtigheid goed te kunnen volgen. Hij wijst naar boven en roept uit, dwars door de plechtige woorden: „Staan -mensen-bovenop!” Dan ziet hij ons ge-

zangboek: „Plaatjes kijken-boek”. Dan maar op schoot. We zijn nog lang niet aan no. 38. Hij is vol aandacht voor het boek-- je en zoekt ijverig naar plaatjes. Dan gaat z’n broer brullen, hoog en doordringend. Niets aan te doen. Als je 6 weken oud bent, ben je nog niet te boeien met een kerkboek. Om ons heen beginnen andere zuigelingen ook. Het wordt een heel koor. Ze zijn immers met z’n 38en! Onverstoorbaar gaat de dominee door. Na het Amen, waarmee de doopbediening besloten wordt, staat de Gemeente op en zingt Gezang 245 : 1

God en Vader, neem dit kroost vriend’lijk aan uit d’ ouderarmen.

Gij, bron van heil en troost, toon den kind’ren Uw erbarmen! Mogen z’ al hun levensdagen

’t zegel van Uw kind’ren dragen!

De brullende dopelingen zijn niet meer te horen. De gemeente zingt en in die grote gemeenschap vormen wij met z’n vieren weer een kleine: de baby op de arm, de kleuteh aan de hand. Zo staan we en vragen God om hulp, om kracht, om geloof. Dan, als het lied uit is, worden de kleintjes weggebracht en onze grote zoon

moet ook mee. Hij heeft zich keurig gedragen. Wat zou er in hem zijn omgegaan? Hij heeft zo ernstig rondgekeken. Daar stapt hij de kerk uit, maar iéts moet hem nog va?i ’t hart. Op den dominee toestappend, zegt hij met z’n vinger wijzend op ’t orgel, dat nog naspeelt: „Zit muziek in!” Dan loopt hij naast de parade van doopjurken de kerk uit.

Z’n eerste kerkgang. Zal hij er later nog iets van weten? ’s Avonds en ook de volgende dagen zegt hij telkens weer: „Ben in de kejk eweest. Mensen mogen zingen”. Hij beseft niet, hoe goed hij ’t zegt. Zo is het: in Gods huis mógen de mensen zingen. Hij zal later nog wel andere indrukken opdoen in de kerk. Z’n eerste-beduusdheid zal verdwijnen. Hij zal er wellicht over enige jaren zitten bij een kinder-Ker^tfeestviering. Hoe goed herinner ik me nog de kerk met de grote Kerstboom vol lichtjes en wij, Zondagschoolkinderen, zingend en luisterend en tot slot met een kerstboek naar huis. Was mijn eerste kerkgang zo’n Kerstfeest? Of was ik er voor het eerst toen m’n zusje gedoopt werd, een plechtigheid waaraan ik nog vage herinneringen heb? Ik weet het niet meer, maar als onze zoon groot is, wil ik hem vertellen, dat hij voor ’t eerst in de Kerk was, toen z’n broertje werd opgedragen aan God en dat hij stellig niet bewust gevoeld, maar wel uitgesproken heeft, wat ik wilde, dat ik hem altijd kon na zeggen: wij mógen zingen, zingen van Gods goedheid, van Zijn oneindig geduld met ons. Zijn kleinmoedige mensenkinderen.

R. B.—V. R.