Geen strijd

/ /' / IH CIC

Het antwoord, dat Dr. Banning geeft op mijn artikel „Om de School” (zie Tijd en Taak van 26 Oct. ’46) noopt mij tot een wederwoord. Niet, omdat ik niet kan meegaan met de stellingen, die hij poneert. Dat de strijd tegen het nationaal socialisme is een strijd op leven en dood voor de hoogste waarden onzer beschaving en dat deze strijd na de militaire en politieke nederlaag der As-mogendheden niet uit is, maar in aile felheid doorwoedt, onderschrijf ik volkomen. En evenzeer ben ik het eens met de conclusie, dat wij daarom de geestelijke bronnen, waaruit ons volk wordt gevoed, zo zuiver en sterk mogelijk moeten doen stromen door heel ons volksleven, door alle organen, die dat voeden en stuwen.

Waarom ik dan toch behoefte gevoel, nog weer op dat onderwerp terug te komen? Omdat ik meen, dat Banning in deze stellingen de strekking van mijn betoog onaangetast laat. Waarom toch gaat het? Om Bijbel-onderwijs op de openbare school. Ik gebruik hier expres het woord „Bijbelonderwijs”, omdat ik het met Banning volkomen eens ben, als hij zegt, dat de Bijbel op school als cultuurdocument een vraag is, die niets te maken heeft met de belangrijke kwestie, waarom het hier gaat. Zal Bijbel-onderwijs op school een kracht kunnen worden in ons volksleven, dan zal het verkondigend moeten zijn. De vraag was echter en is nog: Is dat mogelijk op de openbare school?

Banning wijst de twee grote krachtbronnen aan in ons land: Christendom en Humanisme. De aanhangers van beide richtingen en ook zij, die zich buiten deze geestelijke bewegingen willen houden, moeten hun kinderen zonder bezwaar kunnen zenden naar de openbare school. Dit merkte ik reeds in mijn eerste artikel op. Onder de humanisten, zelfs onder de religieus-humanisten, ■— toch wel degenen, die als het dichtst bij het Christendom, staande kunnen worden beschouwd zijn er zeer velen, die het Christendom als levens- en wereldbeschouwing afwijzen. Zullen deze mensen hun kinderen nu kunnen zenden naar een school, waar verkondigend Bijbel-onderwijs wordt gegeven? Zij zelf zullen de vraag merendeels ontkennend beantwoorden. En dit niet, omdat zij onverschillig staan tegenover de geestelijke vraagstukken van deze tijd; zij willen zeker hun kinderen deelgenoot maken van de geestelijke krachtbronnen in ons volk. Zij zijn het echter eens met Banning, als hij zegt: „Zolang de school niet is een dresseerinstituut of een alleen maar het intellect en de vaardigheid vormend orgaan, zolang de school wordende mensen ook naar lichaam en geest wil leiden, moet er aansluiting zijn tussen de sfeer van gezin en school, en deze laatste positief steunen en versterken wat het eerste meegeeft.” Nergens geldt dit zozeer als op de lagere school, waar het kind nog volkomen kritiekloos staat tegenover wat het wordt geboden. Op die leeftijd zeker mogen we het niet plaatsen voor problemen, die het niet kan overzien, mogen we in zijn geest niet oproepen het dilemna, wie gelijk heeft: vader en moeder of de mees-

ter of juffrouw? Wanneer men de zaak bekijkt, zoalsßanning in zijn artikel deed, gaat men teveel uit van de veronderstelling, dat de krachten, die ons volk de geestelijke weerbaarheid moeten geven, welke het zo zeer behoeft, alleen onder de Christenen leven. We mogen, meen ik, aannemen, dat er onder de humanisten, theosofen, anthroposofen en hoe zij zich meer willen noemen, een groot aantal mensen wordt gevonden, die hoewel geen Christenen, toch bewuste medebouwers willen zijn aan een geestelijk sterk bewapend Nederland. Deze mensen zullen hun kinderen zenden naar de openbare school. |

Een andere vraag wordt: mogen we die openbare school dan maken tot een humanistische? In zeker opzicht is iedere school in ons land dit, maar ook dit etiket willen we er niet op plakken. Want zouden we dit doen, dan zouden we daarmee de behoefte scheppen aan een nieuwe openbare school, en zodoende de Verdeeldheid onder ons volk en de noodlottige versnippering op onderwijsgebied doen toenemen. I

Nog één punt wil ik hier naar voren brengen, al stipte ik het ook in mijn eerste artikel reeds aan. Het is zo gemakkelijk gezegd: Bijbelonderwijs op de openbare school. Toch weet ieder, dat dit onderwijs ean andere kleur, ja een andere inhoud

en zelfs een ander doel krijgt, naarmate het zal worden gegeven door een lid van de Rooms Katholieke, de Gereformeerde, de Orthodox Hervormde of de Vrijzinnig Protestantse kerk.

Banning zegt, dat de ideologie van de openbare school behoort tot een voorbije periode. Dit acht ik alleen waar, als we bedoelen de ideologie, waaraan ze haar ontstaan dankt. Volgens de wet moet zij, „Onder het aanbrengen van gepaste en nuttige kundigheden opvoeden tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden.” Dit wetsartikel biedt ruimte te over om ook voor deze tijd de kinderen op kinderlijke wijze in aanraking te brengen met de geestelijke krachtbronnen van ons volk zonder dat daarbij punten worden aangeroerd, die andersdenkenden zouden kunnen hinderen. Hief hangt alles af van den onderwijzer of onderwijzeres. En hier ligt dan ook een belangrijke taak bij de opleiding van nieuwe leerkrachten. Wie zelf leeft van uit de geest van het Evangelie of het waarachtig Humanisme, heeft geen opzettelijk Bijbelonderwijs nodig, om de kinderen toch te leren, dat gerechtigheid, barmhartigheid en naastenliefde de eerste deugden van ons volk behoren te zijn.

Tot slot nog deze opmerking: al wat hier gezegd is tegen Bijtael-onderwijs op de openbare school, is natuurlijk niet gericht tegen art. 26 van de Onderwijswet, waarin aan de kerken het recht wordt verleend tot het geven van godsdienst-onderwijs. Dit is alleen bestemd voor de kinderen, van wie de ouders het wensen en voor hen gelden natuurlijk niet de bezwaren, die ik boven noemde. Dit onderwijs tast het karakter van de openbare school niet aan. En om die openbare school, die we in onze samenleving, naar ik meen, niet kunnen missen, is het mij in dit artikel te doen. H. M. DE HAAS.

„BETTAG” IN ZWITSERLAND

Op die dag, 15 September, waren wij dit jaar in het land der bergen en van de blauwe meren. Och, wat is het gauw vergeten, hoewel het och zo lang most worden ontbeerd. Maar die Zondag herinneren we ons in elk geval. Vooral omdat hij volkomen nieuw voor ons was. Want „Bettag” is een zeer uitzonderlijke dag in de Bondsstaat. Dat is de dag, waarop van regeringswege in alle kerken van alle richtingen gedankt en gebeden wordt voor de Staat. Wat de Protestantse Kerken betreft, in vele kantons geven de kantonale synodes een kerkelijke boodschap uit en staat deze dag in het teken van de dankbaarheid voor de eigen zelfstandigheid als volk en staat. I

Er zijn ook regeringsvoorschriften voor deze dag. Alle theaters gesloten. Alle restaurants, met uitzondering van een enkele voor het doorgaand reizigersverkeer. Alle winkels gesloten en de étalages aan het oog onttrokken door gordijnen en geen gordijnen zijn, de kasten leeggehaald. En de vele glazen uitstalkastjes, in Bern bijv. tussen de galerijen, ze zijn alle leeg. Er is nog meer, dat uiterlijk de dag demonstreert. Zowel mannen als vrouwen zijn in het zwart gekleed. Wie nog maar enigszins „aan de Kerk” doet, doet het op deze dag. Kleedt zich stemmig en bezoekt de dienst. Dus; volle kerken. Zoiets als de Oudejaarsavond bd ons of Pasen bij de Rooms Katholieken.

bezochten die dag de dienst in de Kerk van Zwingli, van wien wij aileen een herinnering heb■ ben uit de geschiedenis-op-school. Dan wordt hij in i één adem genoemd met Luther en Caivijn. Zwingii : is de reformator van Zwitseriand. In zijn Groszi münster in Zürich nog geheei onveranderd ge' hieven heeft hij gepredikt en stap voor stap. 1 zonder schokken, het protestantisme voorbereid. Het was er voi. Gedachtig aan wat zulk een dag j i bid- en boetedag voor de Staat in Holland inj ' vele gevallen zou opleveren, vreesden wij voor een soort van verzwitserd God-Nederland en Oranje i met het volkslied toe en een Christendom-van..-MMKland, Niets daarvan. De predikant hield het

alles in de juiste soberheid. Liet bovenal heel de dienst verkondiging zijn en hij bleef verre van elk nationalisme, deed geen enkele poging het op eriigerlei wijze te verbinden aan de uitverkorenheid van het eigen volk. Integendeel. Hij waarschuwde zijn hoorders niet te menen, dat Zwitserland iets vóór zou hebben op de landen, die door de oorlog geteisterd waren, eigen volksbestaan jaren lang moesten prijsgeven en nu nog verkeren in de worsteling om weer tot rust en evenwicht te komen. Hij zei nog meer: dat Zwitserland zulk een gunstig lot niet h'ad verdiend. Want er was de angst geweest en het toegeven; het heimelijk heule.n met Duitsland en het nationaal-socialisme; het economisch van twee wallen eten. En dat was de boete, waarvoor deze Zwitserse dominé zijn hele gemeente stelde. I

Later in Konolfingen waarover Ruitenberg schreef hoorden wij, hoe dit eigenlijk was geweest. Dat „Neue Wege”, het blad van Ragaz, verboden werd, omdat het onomwonden zei, wat het van de Fransen en de Duitsers dacht. Er was ook een staf van 600 Duitsers op de Duitse legatie in Bem En dat er vóórcensuur kwam en Ragaz deze 'weigerde. Toen stuurden de Religieus Socialisten hun orgaan, clandestien gedrukt, in enveloppen rond. Zij waren dus „illegaal”. Maar de drukker, zo vertelde men ons argeloos, zond toch elke maand twee exemplaren naar de censuur En men begreep maar half, dat echte illegaliteit m Holland drukkers leverde, die natuurlijk ook dat niet deden. Maar Zwitserland moet het ook nog leren illegaal te zijn. En laat ons hopen, dat het dit nooit behoeft te leren. Hoe het zij, in Zürich op die Zondagochtend heeft een gemeente gehoord, dat zij anders en beter had moeten zijn dan velen geweest zijn. Dat er een ideologie was, die óók de Zwitsers heeft bedreigd. Het land heeft dus toch iets geleerd. En het heeft het zich op Bettag herinnerd! N. G. J. V. S.