Enthousiasme of Geloof

Met een duidelijke spot in zijn stem zei een naast mij gezeten kennis wij luisterden naar een spreker, die betoogde, dat de dingen toch wel wat anders waren gelopen dan wij hadden verwacht —: „daar weet jij misschien óók een verhaaltje over te vertellen?” Wat zeg je op zo’n vraag? Je zwijgt maar...... je weet dat de man met z’n spot gelijk heeft, naarmate z’n spot feller en wreder is heeft hij méér gelijk... maar je weet boven alles: dat hij in de diepte óngelijk heeft.

Och ja, ik kan óók een verhaaitje vertellen en opwekkend is het niet. Van dingen die anders zijn gelopen, in de politiek, in de kerkelijke verhoudingen, in de onderlinge contacten tussen mensen van verschillende levenskringen. Van mensen, die zich anders hebben gehouden, dan je had gehoopt: die eerst geestdriftig meededen en nu teieurgesteld zijn en rustende cavalerie worden of die geschrokken zijn van hun eigen moed en nu maar snel terugvallen in de oude vertrouwde verhoudingen of die de vereenzaming van alle pionierswerk niet aankunnen en dus vrede zoeken met de toestanden van weleer. Zulke verhaaltjes kan ik er wel een paar vertellen maar wat zeggen zij? Om te beginnen: niets anders, dan dat het nu, in 1946, precies zo gaat als het in vroeger bewogen perioden der geschiedenis óók is gegaan. Ik roep Huizinga tot getuige, die in 1937 al schreef (nu heruitgegeven als „De mens en de beschaving”): „Ook vroegere tijdperken hebben dit gevoel van vérgaande vernieuwing van de wereld, waarin zij leefden, gekend. De voorstelling van het geheel nieuwe dat zou komen, overtrof dan meestal verre het historisch resultaat van de werkelijk voitrokken veranderingen, zoals later bleek. De wereld van 1815 zag er anders uit dan de wereld van 1788, de wereld van 1555 anders dan die van 1520, maar beide keren was zij veel minder verschiiiend dan het enthousiasme van de jonge revolutionnairen of de jonge hervormers en humanisten verwacht hadden.”

Is dit de skepsis van den geschiedkundige, die veel heeft gezien van ’s werelds beweeg en neigt tot de gedachte: hoe meer er verandert, hoe meer alles gelijk blijft? Huizinga zelf zou deze gedachte onmiddellijk verwerpen; hij heeft nog in zijn laatste boek te nadrukkelijk opgeroepen tot daad om de geschonden beschaving te herstellen. Ik sluit mij gaarne bij hem aan, maar wii in dit artikel op een andere, meer persoonlijke kant wijzen. Het belangrijkste is n.l. volstrekt niet, dat wat wij nü beleven, zich vroeger óók heeft voorgedaan ik moet eerlijk zeggen, dat ik daaruit troost noch kracht put, hoogstens wat inzicht in de wetten van het gebeuren. Beiangrijk, ja wezenlijk is de vraag, hoe ik innerlijk reageer op dat feit van nu, dat de dingen zo anders lopen.

Laat mij toelichten met een voorbeeld. Henriette Roland Holst schrijft in de inleiding tot haar boekje: „Een overgang tot het socialisme”, deze woorden: „Bijna een halve eeuw lang is het socialisme mijn leven geweest. Ontelbare malen teleurgesteld, heb ik nooit losgelaten Vaak ben ik tekortgeschoten in mijn leven. Soms in doorzicht, een enkele maal in zedelijke

moed. Maar in trouw aan het socialisme ben ik niet tekort geschoten ” Hier is géén enthousiasme, maar geloof. Enthousiasme doet voortstormen door het bange barre heden naar de lichte verre toekomst, maar breekt kapot aan de zich ophopende teleurstellingen en slaat licht over in verhiiiovino- «.V, •• 1 4- i z rïoVoUrï het IS immers met dingen, die men et ziet. Enthousiasme stuwt mensehjke activiteit op tot hoge spanning en sterke verwachting van zichtbaar en tastbaar re-

sultaat, maar het stort in als blijkt, dat de diepste krachten zich door geen mens laten organiseren, en het raakt gegriefd, wanneer resultaat uitblijft. Geloof weet óók van daad èn mislukking, van pogen én falen, van te zwak gebleken kracht en eigen onzuivere wil maar zijn eerste en laatste woord is: trouw. Daarom is het enthousiasme even onstuimig als het geloof stil vasthoudend. Als ik het op zijn diepst peil zou ik zeggen: het geloof is vasthoudend, omdat de mens zich vastgehouden weet, in alle falen en mislukken, in alle zwakheid en zonde. Daarom is de gelovige mens mild en verstild: weet hij niet, voortdurend zelf de vergeving van node te hebben? Weet hij niet, dat ’s werelds loop niet afhangt van zijn activiteit, maar rust in eeuwige Vastheid?

Het verhaaltje, dat ik of iemand anders kan vertellen over veel dat anders is gelopen, is volstrekt onbelangrijk. Het enig belangrijke, nu en steeds, is of ik iets weet van de vaste trouw van het geloof, dat aan teleurstelling en mislukking groeit tot milde verstilling. w. B.

Ebbent in bet ge^in

Kerstmis, ja dat vieren we allemaal wel, maar de adventstijd, heeft die ook een apart plaatsje in ons gezin gevonden? Advent is de afleiding van het Latijnse adventus, dat „het naderbij komen” of „het in aantocht zijn” betekent. De adventstijd is dus de tijd van het naderbij komen van het Kerstfeest. En zo als elk feest voorbereiding nodig heeft om te slagen, heeft ook het Kerstfeest deze voorbereiding nodig, en misschien wel in nog groter mate. Immers, is er een groter en heerlijker feest denkbaar, dan het kerstfeest, de Geboorte van het Christuskind in de wereld en in onze harten. Hoe vol zijn onze harten meestal met de dagelijkse zorgen en beslommeringen, hoe vol met de wereldse dingen; is de ruimte in ons hart voor de geestelijke, diepere dingen vaak niet héél, héél klein? Begrijpt u nu, dat het voorbereiding zal kosten om van binnen langzamerhand zó leeg te worden van alle wereldse beslommeringen, dat er rust en wijdte komt, om het grootste wonder te ontvangen, de geboorte van het Christuskind in ons.

Ja, hoor ik u al tegenwerpen, dat is allemaal heel mooi, maar hoe kunnen we dat nu in ons drukke gezinsleven verwerkelijken, met kinderen van zo verschillende leeftijden, die toch al de handen vol hebben met school en huiswerk en helpen thuis? leder zal hier natuurlijk een eigen oplossing moeten zoeken, maar misschien kan ik u iets op weg helpen door te vertellen, hoe wij deze tijd in ons gezin beleven. De eerste adventszondag, dus nu 1 December mogen de kinderen na de koffie de grote doos van de zolder halen, waarin alle kerstversierselen zijn opgeborgen.

Elk jaar opnieuw is het herkennen van al de oude vertrouwde dingen weer een even grote vreugde; de kleine schitterende ster, de fijne dunne zilveren draden, het zilveren klokje, de glazen ijspegeltjes, de

zelf gezochte en verzilverde denneappels, het ragfijn uitgeplozen engelenhaar. Laten wij de boom toch vooral sober houden. Liefst alleen zilver en witte kaarsen. De hele kleintjes vinden gekleurde ballen zo prachtig. Goed, laten w;ij voor hen die ballen er de eerste dag in hangen. Maar laten wij de volgende dagen de boom alleen met zilver en kaarsen versieren. De iets oudere kinderen begrijpen al heel gauw dat Kerstmis niet is een feest van uitbundig plezier en drukte, maar van innerlijk licht en stilte, waaruit we kracht moeten putten, om het nieuwe jaar te beginnen met meer liefde in ons hart.

We pakken de doos verder uit en alle kandelaars komen te voorschijn, de kleine rode stenen en houten, de grote vierarmige adventskandelaars, de glimmende nikkelen, die alle lichtjes weerkaatsen. Dan vinden we de map met de Kerstplaten weer, reproducties naar prachtige oude schilderijen; de tocht van Maria en Jozef naar Betlehem, de stal met het pasgeboren Christuskindje in de kribbe, de aanzegging van de engel aan de herders in het veld „ziet, ik verkondig u grote blijdschap”. De aanbidding van de herders en de drie Koningen. We raken niet uitgekeken.

Maar nu moeten we aan het werk. Alles moet ontdaan worden van restjes kaarsvet en moet gepoetst en gewreven worden, tot het ons tegen blinkt. Wanneer dat klaar is, gaan we samen de adventskrans maken.

Om een flinke houten hoepel binden we met ijzerdraad of garen stevige dennetakken, tot er niets meer van de hoepel te zien is Op gelijke afstanden bevestigen we vier kaarsenhouders op de krans. Op dezelfde plaatsen, onder aan de krans, hangen we een paar mooie lange denneappels. Tussen de kaarsenhouders binden we vier even lange rode linten en knopen die van boven samen. Een vijfde lint