LONEN EN PRIJZEN

De goederenhoeveelheid en de geldhoeveelheid dienen elkaar in evenwicht te houden, indien men althans stabiele prijzen wenst. Indien er veel goederen zijn (b.v. groenten iii de dertiger jaren) en er is weinig geld, dan zijn de prijzen laag. Indien er echter weinig goederen zijn (zoals nu) en er is veel geld in omloop, dan zijn de prijzen hoog. Er zijn weinig goederen:

le. De voorraden zijn op.

2e. Ons productie-apparaat is verouderd en voor een deel weggevoerd.

3e. Onze arbeidskracht is verminderd. De scholing is gering, de arbeidsproductiviteit aanzienlijk minder dan voor de oorlog.

4e. Het buitenland kan ons slechts weinig leveren en dat weinige is duur en vaak van slechte kwaliteit.

Er is veel geld:

le. We zaten met een grote geldcirculatie bij de be vrij ding, welke wel voor een deel is opgeruimd door de geldsanering.

2e. De uitgaven van de Staat zijn zo hoog, dat de circulatie nog steeds zeer groot is.

Bij een „vrije economie” zou de prijs snel stijgen en zou er grote inflatie zijn. Van deze inflatie zijn met name de vaste loontrekkenden (ambtenaren), de pensioentrekkers, de kleine spaarders, dus in het algemeen de kleine mensen, de dupe. Onze economie is echter gelukkig niet geheel „vrij”, maar enigermate gebonden. Er is een:

le. Loonstop.

2e. Prijsbeheersing.

Het is enigermate gebonden, want als men het prijspeil van 1938/39 stelt op 100, dan was het loonpeil in de niet-agrarische bedrijfstakken gestegen tot 240,5% en dat in de industrie tot 166%. Het prijspeil voor levensonderhoud was geworden 181,4%.

Een zekere mate van inflatie is er dus. Maar het zou veel erger zijn als loonstop en prijsbeheersing er niet waren.

Nu zijn deze cijfers natuurlijk te gunstig want er is zoiets als een zwarte markt, die ook voortkomt in fatsoenlijke winkels. Zei niet een ambtenaar van de prijscontrole in Amsterdam, dat 90%' der winkels knoeide? En welk een mogelijkheden bestaan er ter onderduiking van de prijs voorschriften: een oneindige differentiatie van de artikelen (40 soorten zinken emmertjes), verhoging van de uiterlijke zichtbare kwaliteit (winterjassen met garnituren), koppelverkoop en meer van dit fraais.

Ook de loonstop wordt niet overal stipt gehandhaafd, maar de ontduikingen daarvan zijn toch veel minder talrijk. Veel werkgevers zeggen iedere maand met een quasi-verontwaardigd gezicht, dat zij nu eenmaal van die socialistische regering de lonen niet mogen verhogen!

In de practijk komt het dus hierop neer, dat de man met z’n vaste inkomen niet kan kopen, wat hij eigenlijk nodig heeft. En 00k... dat de man, die van winst leeft (in welke vorm dan ook) dit wel kan doen en bovendien nog met een surplus aan geld zit, waarvoor hij niet direct aanwending heeft, als gevolg waarvan zich dat

geld voornamelijk stort op de zwarte markt, luxe artikelen, verkwisting en in gunstiger gevallen een filantropische aanwending krijgt. Althans voorzover niet de Overheid dit surplus weet af te romen, hetzij door belasting, heffing ineens en gedwongen sparen.

Dit is het wat het meest steekt: de ioontrekkenden wordt loonsverhoging onthouden op overigens zeer begrijpelijke gron« den, maar de prijzen en winsten slechts ten dele beheerst. Hier en daar kan inderdaad worden gesproken van fantastische winstmarges: een knot wol heeft een kostprijs van ƒ 0.90 maar wordt in de winkel verkocht voor een prijs van ƒ 2.40 (voor zover zij'niet zwart verkocht wordt). Bij een deken is de kostprijs ƒ 25. en de verkoopprijs ƒ 41.—. Er zijn banketbakkers, die ƒ 1.000 netto per week verdienen. Een kleine ambachtsman vertelde mij kortgeleden, dat hij tot dusverre op vooroorlogse winstbasis had gewerkt, maar nu was hij op de vingers getikt door de vakgroep en verdiende het dubbele! De caféhouders protesteren tegen de verlaging van de jeneverprijs omdat dit hun winst aantast. (Hun argument is zeer schijnheilig: zij waarschuwen n.l. tegen drankmisbruik!!!) En zo zou door te gaan zijn.

Velen vragen zich af, of niet de handel moet worden uitgeschakeld, omdat daar het meest blijft hangen. Ik geloof, dat de handel in vele opzichten een nuttige taak verricht en daarom ook beloond dient te worden. Maar dan in evenredigheid. Momenteel wordt de nuttigheid van de handel overwoekerd door zijn exorbitant hoge winstmarges, waardoor de tegenstelling der klassen verscherpt wordt.

En ook bij de industrie zal de Overheid meer dan tot nu toe moeten controleren. Eventueel met inschakeling van de arbeidersorganisaties, die dit als eis hebben gesteld. Een nauwkeurig toezicht op de kostprijsberekening en op de grondstof aanwending. Dit laatste is belangrijk. Wij zullen in deze tijd van schaarste ons hebben in te stellen op het in Engeland toegepaste „Utility-system”, waarbij de schaarse grondstoffen worden gebruikt voor de noodzakelijkste artikelen te maken in een beperkt aantal standaardts^jen.

Dit alles zal bij producenten en luxeconsumenten op verzet stuiten, maar het gaat om niets minder dan het herstel van ons geschonden volksleven. Geschonden niet alleen door de oorlog, door de schaarste en door het gebrek, maar veel meer door de wolven-mentaliteit bij vele Nederlanders.

Van de Overheid wordt verder verwacht een krachtige actieve loonpolitiek. Een loonstop is niet voldoende. Voor de oorlog en ook nu nog wel is de Overheid alleen maar een registratie-bureau van collectieve arbeidsovereenkomsten. Loonpolitiek vereist kennis van de nationale loonverhoudingen en visie op wat nodig is, n.l. een verhoging der arbeidsproductiviteit. Zeker, deze is niet alleen te verhogen door een betere loonpolitiek, maar wel voor een deel. Het zal mogelijk moeten zijn, dat de loonstop een soepel apparaat wordt, waardoor bijzondere prestaties behoorlijk

worden beloond. Dit kan de Overheid niet overlaten aan het bedrijfsleven zelf, noch kan zij aan een ambtelijk instituut opdragen dit voor elkaar te brengen. Maar wel kan op dit gebied samenwerking onder stuwende leiding -van de Overheid komen.

In Berlijn wordt tegenwoordig op de wijs van het Horst Wessellied het volgende versje gezongen:

Die Preise hoch

Die Zonen jestgeschlossen

Die Kalorien fallen Schritt für Schritt Es hungern immer nur dieselben Volksgenossen

Die anderen hungern nur im Geiste mit.

En bij ons in Nederland wordt gezegd: de kleinen worden gestraft, gezuiverd, verpauperd, de gróten lopen vrij en hebben geen gebrek.

Ziehier die kant van de spanning tussen lonen en prijzen, die verreweg het belangrijkste is, omdat dit alles tengevolge heeft, dat nog meer dan eerst de mens den mens een wolf is.

En denkt men werkelijk, dat later, als er weer overvloed is, de kleinen zullen „vergeten” hebben? Het is zielig om te horen vertellen: de communisten hebben alleen nu succes, maar zodra er weer wat textiel, schoenen en spek is, dan komen de mensen wel weer terug. Ik geloof daar niet aan, want deze mensen vinden niet het ergste, dat zij met de vodden lopen en nauwelijks hun gezin in leven kunnen houden (al is dat heel erg en al moest het ons een voortdurende nachtmerrie wezen), fiet ergste vinden zij, dat zij niets hebben en de anderen aan niets gebrek hebben. Dat is de echte spanning van de dag.

Die spanning kan slecht worden weggenomen, als de regering zich krachtig mengt in de prijs- en loonvorming, de winst en de grondstoffenvoorziening. In de jaren voor de oorlog hebben wij in ons land duidelijk gedemonstreerd de rijkdom niet te kunnen verdelen. Nu is ons de oneindig zwaardere taak opgedragen om de armoede te verdelen. Het bedrijfsleven en wij allen blijven op dit punt ver beneden de maat. Daarom zal de regering deze taak ter hand moeten nemen. En krachtig zijn. Regering, maak een vuist en sla toe

Drs. J. G. V. d. PLOEG

Hebben wij gefaald?

Naar aanleiding van mijn artikel „Hoe gaat het in Nederland?” (W. 8.) in T. en T. van 23 Nov. ontving ik onderstaande beschouwing van iemand uit de oude S.D.A.P., thans wethouder namens de Partij van de Arbeid. Wat hij schrijft acht ik belangrijk genoeg om het aan onze lezers mee te delen. Misschien komt er meer los. Dan kan ik er later op terug komen. Ziehier dan:

Ik ben het met de strekking van uw artikel wel eens, alleen is de toon me te gematigd. Er spreekt een ongerustheid uit. Ook ik ben ernstig ongerust, maar weet met m’n ongerustheid geen raad. Ik geloof dat we de trein gemist hebben. Dat we onze kans om te stuwen in de oprichting van een democratisch socialistisch Nederland voor een groot deel voorbij hebben laten gaan. We zijn te slap geweest. Wij hebben ons te weinig gerealiseerd dat we tijdeps en na de bezetting in een revolutionnaire situatie leefden, waarin snel handelen geboden is. Het verschil tussen evolutie en revolutie is immers slechts een