OVER GELEIDE ECONOMIE

Het vraagstuk van de geleide economie heeft sinds de bevrijding een grote rol gespeeld in onze politiek. Daarbij is wel gebleken, dat het deel van ons volk zich nog totaal geen concrete voorstelling kan maken van een maatschappij met een „normale” geleide economie. Wat wij in de oorlog beleefd hebben was een oorlogseconomie, wat wij thans beleven is ten enen dele nog een directe voortzetting daarvan, ten anderen dele een mengvorm, waarin elementen van vrije economie en „normale” geleide economie met elkaar om de voorrang strijden. Dat maakt het huidige beeld zo onoverzichtelijk en maakt het zelfs de voorstanders der geleide economie vaak moeilijk aan de talrijke tegenstanders duidelijk te maken wat zij eigenlijk wél en niet bedoelen.

Daarom heeft mr. dr. van Rhijn, de huidige Secretaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken, stellig een goed werk gedaan door een boekje te schrijven'), dat een populaire uiteenzetting geeft, begrijpelijk voor ieder, die het met aandacht wil lezen, van de redenen, die tot geleide economie nopen en van de verschillen tussen de oorlogseconomie en haar naweeën enerzijds en de geleide economie van de toekomst anderzijds. Het is te hopen, dat dit boekje een aantal van de vele misverstanden, die rondom deze vraagstukken bestaan, kan ophelderen en daardoor ons volk méér bereid zal maken de weg te gaan, die onvermijdelijk gegaan moet worden, ook al trachten velen, uit eigenbelang, uit koppigheid, of uit domheid hem op het ogenblik nog te vermijden.

Toch, juist omdat er op dit terrein zo’n enorme voorlichtingsarbeid moet worden verricht, heb ik ook wel enig bezwaar tegen de methode waarmee de schrijver zijn onderwerp heeft behandeld. Een bezwaar, dat ik wellicht het beste uitdruk door te Mr. ar. A. A. van Rhijn: „Geleide Economie” 1946.

zeggen, dat zijn boekje de reële belangen- “ tegenstellingen en conflict-mogelijkheden onvoldoende laat uitkomen. Voorlichting moet zijn: precies duidelijk maken waar het om gaat, ook wat betreft de problemen, die een persoonlijke keuze vereisen. Welnu: die problemen omzeilt de schrijver een beetje, waarschijnlijk in een te waarderen poging zo min mogelijk weerstanden op te roepen. Op korte termijn moge deze methode vruchtbaar lijken, op de lange duur wreekt zij zich m.i. Want de reële belangentegenstellingen openbaren zich toch en treffen de mensen dan slechts te Onverwachter.

Een treffend voorbeeld van wat objectief als een verdoezeling der wezenlijke tegenstellingen moet worden beschouwd treft men aan, waar de schrijver (zowel op pag. 8 als op pag. 87) als vanzelfsprekend vermeldt, dat in een geleide economie de leiding gegeven wordt, zowel door organen van bedrijfsgenoten als door de overheid. Hier wreekt zich ook een elders eveneens te constateren onklare begripsvorming. Men moet n.l. m.i. wel onderscheiden tussen de vraag of en in hoeverre onze economie zal worden geleid en de vraag wie zal, leiden en met behulp van welke organen. Een belangrijk deel van het bedrijfsleven, juist van het grote, is n.l. ondanks alle voor de publieke opinie bestemde pleidooien voor de vrijheid, van de noodzaak ener geleide economie wel overtuigd, doch wil daarbij zélf de leiding hebben. Vandaar dan het gescherm met den boeman van het staats-socialisme.

Daarom is het ook niet juist, wat de schrijver wel is waar niet zegt maar toch wel suggereert, vooral aan het slot, n.l. dat de geleide economie op zich zelve reeds de oplossing voor de kwalen onzer huidige maatschappelijke constructie brengt. Zo simpel is het niet. Er zijn verschillende soorten van geleide economie; het is met name de vraag door wie én in wiens belang wordt geleid. Er is bijv. zoals opgemerkt, ook en alleen door en voor de ondernemers geleide economie denkbaar. Daarom is meer nodig dan „Geleide economie” n.l. een socialistisch geleide economie. Doch met dit woord worden tevens de spanningen, die bij de totstandkoming der geleide economie zullen bestaan en die overigens reeds allerwegen, voelbaar zijn, duidelijk: spanningen t.a.v. de verdeling van de macht (het vraagstuk van de leiding en de organen) en spanningen t.a.v de verdeling van het inkomen (het vraagstuk van de loonnormen, de kapitaalrente en de sociale voorzieningen). Als men dat maar voor ogen houdt, is het geschrift van mr. dr. van Rhijn een nuttige vulling van een inderdaad bestaande lacune.

Mr. JAN F. DE JONGH.

Genève en Londen. Er is slechts het gesprek, in volkomen leken-taal, maar ontworteld aan en teruggebracht tot de bron ] van alle gesprek: het Evangelie, dat alleen mens en wereld kan redden en in stand ( houden.

Dit ongelooflijk missionnaire vuur heeft i duizenden in beweging gezet. Het heeft hen verenigd. Het is tot veel in staat geweest i en het is het nog. Herinnerd zij aan wat Mott in de vorige oorlog deed aan de fronten der geallieerden en via de Y.M.C.A. Het, is thans, in en na deze oorlog, herhaald. Aan de plekken in heel de wereld, waar de gebouwen van dit werk centra zijn voor alle Jongemannen, die om welke reden dan ook, over de wereld zwerven en behoed moeten worden voor verlies van eigen geestelijk te-

De strijd van Mott is een strijd geweest en zolang het dag voor hem zal zijn, zal hij die voortzetten voor de vrede. Die vrede, die in het mensenhart begint, dat de boodschap van het Evangelie heeft verstaan en wat de practijk van het leven van daaruit vraagt. Daarom verkreeg hij de Nobelprijs voor de vrede. Er is wel haast geen schoner combinatie denkbaar van de „vrede des harten en die der wereld”. De confrontatie van een leven als dat van John Mott, met het Evangelie, verheugt het hart. Waar in deze geest gestreden en ook geleden wordt, daar zal blijken, dat het Christus Triumphator, het levensdevies van dezen man, niet ijdel is in een wereld, die naar het schijnt nochtans aan ijdelheid ten onder zal gaan. N. G. J. V. SCHOUWENBURG.

HET GEBED HABAKUK

( i De profest Habakuk (tijdgenoot van Jere mia) leefde ten tijde der overheersing val den wreden Chaldeeuwsen vorst Nebudkad nezar (604—561 v. Chr.), die in 586 Jeruzalem verwoestte en zijn inwoners naar d Euphraat overbracht (gedwongen landvel j huizing der Joden in de Vle eeuw voO Christus). Habakuk bezingt de rampen vai zijn volk in de dagen, dat de val van JerU zalem aanstaande was; hij gruwt van d', oorlog en verfoeit dit grote dat alles voor zijn weermacht over heef' q hij roept Jahweh om hulp, en in profedl i sche bezieling kondigt hij reeds de ondef' j gang van den overweldiger aan. Het boe van den profeet sluit met een aangrijpeP i gebed (111 2-19): de profeet weet, dat GO q zal ingrijpen, maar eerst moet het vol nog veel ellende doorstaan; hij is q bang voor, maar ondanks alles zal hij bW! % ven vertrouwen.

In de Advent las de oude Kerk de t feten. Hun verwachting van de komst va* den Messias, hun besef van de verdorven {■ heid der wereld, waarin God alleen ui' i komst kon geven, zal steeds dengene, u; z, iets verstaat van de kringloop van het i' 1 turgisch jaar, de beste yoorbereiding t op het Kerstfeest. Advent, tijd van ve's; wachting e Wij bieden den lezer dit gebed van HaDj h kuk aan in de moderne bewerking Andreas Glotzbach; de actualiteit van dej eeuwige poëzie zal hem wel niet ontgaf. J. G- ’’ s I

Ik heb vernomen, God, uw heilig " woord, en siddering greep mij aan, en d. angst en beven: uw werk, o God, vólvoer het in dit leven; in dézen tijd nog worde uw stem gehoord, en wil bij al die wraak ontferming geven God komt getreden als een storm ' door ’t land van hoge bergen; ’t weids heelal der hemelen is vol van zijn heerlijken staat en stand Hém ' looft de wereld. Hém looft al ’t levend wemelen!

En glanzend is zijn heerlijkheid als ’t licht, en van Hem flitsen felle bliksemstralen, verborgen macht, die alle werelden richt, voortstuwt en draagt bij ’t rijzen en het dalen. Voor Hem valt neer de schaduv) van de nood, epidemie, pestziekten, hete driften;

nu God ontwaakt gaat wankelen in haar schoot de weerld; Hij ziet, en komt de volken schiften, en eeuwenoude rijken storten neer, oeroude vormen gaan in nieuwe onder God slaat zijn haan als d’eeuwen van weleer, en werkt alom door ’t eeuwiS scheppingswonder!

Ik zag het volk gebukt in nood en druk, ik zag de mensen treuren in hun vioningen; sloeg niet Gods Geest de stalen boeien stuk, en ’t machtsgeweld Van de tyrannen, koningen, zij die bedreigden ’s mensen bloeigeluk? Gij waürt een storm, God, beukend op de golven, en zweept hen voort schuimbrandend op de kust; onder hun stortvloed wordt het land bedolven tot weer de vrede keert, uw heil, uw rust

Gij ploegt en woelt de woeste gronden open, opdat Gij zegent naar uw vioord het volk; rivieren liet Gij door dalen lopen, gevoed door sneeuw ijs en regenwolk; de bergen dreunen, storten waar ®y' stonden; de zee zwelt hoog en Overstroomt het land; het dreunt en dondert in de donkere gronden, wild hruist omhoog het schuim der golvenhrand. het licht van zon en sterren wordt 'Verduisterd; de bliksems schieten uit zwarte kolk met felle flitsen; ’t ligt grauw, ontluisterd, God, uw toorn, die loutert volk na volk.

Gij zijt ontwaakt, God, om uw volk helpen, den mens te redden door Geest gewijd; het godloos ras, door ijzeren vuist geleid, hebt Gij gewond, hun bloed is niet te stelpen —■ bloot dggend in het licht hun donkerheid... 6 bajonetten boren door het hoofd hen, die ’t volk ophitsen om te zij stormden aan om ons van- te scheiden —■ hun vreugderoep had reeds den buit beloofd van ’t vo\k, zo weerloos in dit lijden... Gij maakt u op, en dwingt, God, met ’hU) wil, het trots geweld der grauwe stormzee stil

die den zin van ’t eeuwig woord horen, werd diep bewogen door e angst in mij; mijn lippen trilden oor het noodgeschrei, en door mijn open kwam de koortspijn boren; siddrend wacht ik de dag die komt nay. waarop het noodlot als een zee tti stijgen en sleept de volken mee in Polsen val hoewel de bongerd dan niet bloeien ve horenzaad geen vruchten zal '"'hrijgen, en er geen vee meer staan in de stal, en de motoren der fa- zwijgen;

hoewel het land geen voedsel geeft d-n ’t brood, de bloei ontbreekt van dlvaart en van orde: ik in God toch weer gelukkig drden, en juichen over Hem, die in nood. pod, heilige Geest. Hij is mijn heil, iJn kracht; door Hèm bezield ga ’k op vleugelvoeten. Hij zal mij dradoor het dal der nacht tot naar du top, waar ik het licht mag Snoeten

vertolkt in onze taal en tijd door ANDREAS GLOTZBACH. J

VOOR HET KIND

V/ANiT DCPZULKEN öHfJ HEMELRIJK hATWa*S B'H

' POSTZEGELS ™PRENTBRIEFKAARTEN 2DECEMBERA4]ANUARI,94,

Voor de oorlog mocht „Tijd en Taak” menige mooie plaat van Aart van Dobbenburgh, een van Nederlands knapste graphici, reproduceren.

We zijn den kunstenaar dankbaar, dat hij ons ook dit fraaie werkstuk af stond. Er is aan deze affiche een vermakelijke geschiedenis verbonden. In het najaar 1941 kreeg van Dobbenburgh opdracht om een affiche te tekenen voor het Comité-kinderpostzegels. Kort daarop werd het comité tot aftreden gedwongen en vervangen door N.5.8.-leden, die maar al te graag de mooie litho van Van Dobbenburgh overnamen. Maar het blad „Storm S.S.” nam er aanstoot aan, omdat het meisjeskopje zeer duidelijk „ntet-Arische” trekken vertoonde, Hoe kon het anders? Aart’s model was een twaalfjarig meisje, half Maleis-half Joods Bovendien was het bijschrift „Want dezulken is het Hemelrijk” de heren een ergernis. Van Dobbenburgh werd ter verantwoording geroepen, maar hoewel de affiches vernietigd werden, bewaarde de drukkerij Senefelder de steen, waarvan men thans een nieuwe oplaag kon drukken.

Het argeloze meisjesgezicht, door den kunstenaar prachtig weergegeven, tuurt nü uit een gruwelijke tijd, verwachtingsvol de toekomst in. Open armen willen het ontvangen en koesteren. Afgezien van de artistieke waarde, heeft deze plaat door een speling van het lot, een wondere zin. Half Maleis-half Joods was het meisje. Nederland heeft vandaag zijn zorgen en verantwoording voor de kinderen der Joden, voor de kinderen der Maleiers. Houden wij onze armen geopend en beamen we Jezus’ woord? j. G. B.