KERSTPOEZIE

Ik ben misschien een onredelijk mens, maar wanneer ik een convocatie ontvang voor een bijeenkomst waar mevrouw Zuscn-Zo zal spreken over de Kerstgedachte in de schilderkunst (met lichtbeelden), en mejuffrouw Die-en-die Kerstgedichten zal voordragen, dan wend ik mij wrevelig af.

Misschien houdt die mevrouw een heel mooie lezing, en die gedichten kunnen best prachtig zijn, maar ik kan het gevoel niet van mij afzetten van een beschamende schijnvertoning. De modezaken leggen hulst en engelenhaar in hun étalages, de slager werkt met rood crêpe, en wij gaan ons onder het genot van een kopje thee cultureel bezighouden met wat het seizoen zo meebrengt.

Ik schaam mij: Kerstmis afgesleten tot een stukje folklore! En het komt mij nu voor, dat ik toch niet onredelijk ben, en dat ik ook niet alleen sta met mijn verlegenheid en mijn schaamte. In die weken voor Kerstmis gaan je gedachten immers onwillekeurig uit naar hoe anderen dit beleefd hebben (inderdaad, óók in de schilderkunst en in de poëzie), en hoe zelden vind je dan bij tijdgenoten een overtuigende vormgeving!

De poëzie speelt —■ o, heel teder en eerbiedig! met rijkdom aan poëtische motieven van het oude verhaal, óf zij weet zelf slechts te spreken van schaamte en verlegenheid. Een Kerstliedje als dat van Leopold, zeker een van de mooiste, die in de moderne tijd geschreven zijn, gaat in wezen om buiten de Boodschap van Kerstmis, en de talrijke Christelijke, maar kleinere auteurs brengen er niet zoveel méér van terecht.

Wat wij van een waarachtig Kerstvers moeten vragen, is toch, dat het van het wonder van Kerstmis spreekt. Dat het dat eenvoudig doet, ongeleerd en ongecompliceerd (want Kerstmis is een eenvoudig feest), maar toch zonder aan de ondoorgrondelijkheid van het Wonder iets af te doen. En dat de blijdschap van Kerstmis erin doorklinkt, in de zang en de verwonderde dankbaarheid.

Ik weet maar één zo’n vers in onze nieuv/ere poëzie, en ik heb er een overmatige bewondering voor. Het heeft alles wat men i;erlangen kan, het is niet folkloristisch, niet traditioneel, het zingt van het eerste tot het laatste woord, en is eigenlijk van het eerste tot het laatste woord vol diepe zin. Moeilijk? Maar zo doodeenvoudig wanneer men den dichter eenmaal begrepen heeft!

De Liefde is dronken, zegt de wind. Want heel de nacht heeft zij haar

lied doen schallen

En zingend is zij uit ’t gebint’ Der sterren in het stroo gevallen. En slaapt met alle maten en getallen

Hier in haar armen als een kind... De Liefde is dronken, zegt de wind En Engelen dwalen om de stallen.

Jac. Schreurs M. S. C.

Een dichter moet misschien Zuiderling en Katholiek zijn, om die stoute greep aan te durven, die verbijsterende en toch in het geheel niet profane verbeelding van de Liefde die „dronken is”. Een donkere, winderige winternacht, maar heel de nacht door heeft er door het geraas van de wind heen een ónder geluid geklonken: een ver-

rukte muziek. Het was de goddelijke Liefde zelf, waarvan de stem op aarde hoorbaar werd, het was de Kerstnacht. De „wind” heeft vlot zijn verklaring bij de hand. De wind is a.h.w. de stem van de aarde, van de primitieve, ongelouterde natuur. Die kan zich niet voorstellen wat er in een koude nacht op de aarde te zingen valt; wie dat doet is klaarblijkelijk dronken. En nu gaat de overmoedige verbeelding verder: is deze Liefde dan niet dronken, dat zij uit de hemel der sterren neergetuimeld is in het stro? Zie, daar ligt zij, slapende; als een kind.

Elke banale egoïst onder de mensen zou beter op zichzelf gepast hebben; maar zegt de dichter „Engelen dwalen om de stallen”.

Het is de paradox van Kerstmis, die in dit gedicht zijn uitdrukking vindt. Wij wisten misschien van een goddelijke macht, die hemel en aarde regeert, die de sterren in hun banen houdt en waarnaar de mens in verering opziet. Maar de boodschap van Kerstmis is, dat deze onbegrijpelijk verheven macht zich in liefde neerbuigt tot de mensen, en zich aan ons openbaren wil in de enige gedaante waarin ons menselijk wezen haar begrijpen kan: de menselijke En dan niet eens als een machtig heerser.

maar als een hulpeloos slapend kind.

Het redenerend verstand zegt: „Dat kan niet”, en de wind heeft zijn goedmoediggrove verklaring klaar: „de Liefde is dronken”. Maar het geloof aanvaardt, in dankbare vreugde, wat het verstand niet begrijpen kan. Het weet, om met Paulus in de Korinthenbrief te spreken, dat „het dwaze l an God wijzer is dan de mensen”. En misschien is dit juist van ons gedicht het mooiste, dat het in een stille, gelukkige verstandhouding tussen lezer en dichter datgene waar het eigenlijk om gaat... verzwijgt. Hij ziet ons aan, glimlachend om die wind die niet beter weet, —■ maar in die toegefelijke glimlach geeft hij ons de boodschap door van wat hij en wij wel beter weten, maar wat onze gebrekkige woorden toch nooit kunnen uitdrukken: de boodschap van Kerstmis. En tegelijk, als ware het onwillekeurig, heeft hij even geraakt aan dat andere geheim, die tweede paradox van Kerstmis: dat het zwakke van God sterker is dan de mensen. Gods liefde zien 'vij tot ons gekomen als een kind, slapende in een kribbe, —• maar vergis u niet: dit kind heeft alle „maten en getallen” in zijn armen. De wetenschap, de techniek, de economische en de politieke macht, dat alles waar wij een angstig en eerbiedig respect voor hebben, het is wanneer men in déze verhouding leert zien niet meer dan een teddybeertje in de armen van een kind.

„Begrijpen” kunnen wij dit niet; maar met Kerstmis trachten wij het te verstaan, en misschien kan daar de wujsheid van dit dwaze lied toe meehelpen.

. M. H. V. d. ZEYDE.

CHRISTUS GEBOORTE

door Lorenzo dl Credi (1459—1537). In een bloeiend landschap verbeeldt deze Italiaan uit de Renaissance het heilig gebeuren, dat bij hem een natuur gebeurtenis is. In een bloesemend landschap met decoratieve ruïnes geschiedt de goddelijke geboorte. Maria en Jozef, hoe zijn ze dramatisch wèl-geschikt rondom het Kindje. De onverbondenheid der figuren weerspiegelt een meer indwidualistische levenshouding. Fraai, maar niet innig, wel godsdienstig, niet devoot.