OVER NIEUWE DINGEN

Merkwaardig: als de Romeinen over „nieuwe dingen” spreken, dan bedoeien ze revolutionnaire woelingen. Wij daarentegen toveren om „nieuwe dingen” een schone glans. Zij hebben iets vóór op de vroegere. Zij houden een belofte in. Naar een nieuwe wereid zuchten millioenen. De nieuwe orde speculeerde op dat verlangen. En het eerste woord in het Frans, dat ik kende, was „nouvauté’s” —■ gelezen van een kaartje met „moderne” haarknippen.

Wij rekken ons naar de toekomst. Wij leggen onze vinger bij de nieuwe dingen, die wij speuren in het geestelijke ieven, in de politiek, in de sociale verhoudingen. Wij taxeren de verschijnselen met de vraag, of ze een belofte inhouden van nieuwe, hoopvolle, ongedroomde dingen.

En dat komt allemaal, omdat er iets in ons denken, in ons voeien is ingeslopen, ingespoten soms, dat de Romeinen niet kenden: een vermoeden, van een geloof in voortgang, in dynamiek, in ontwikkeling. Speuren wij naar de bron van dit geloof, dat zichzelf vaak niet begrijpt dan vinden wij de . prediking van het komende Godsrijk. Zeker, in de geschiedenis van het menselijk denken vaak onherkenbaar verminkt, ontiedigd, geladen met andere inhouden. En dan komt het in idealistische. Marxistische, humanistische vorm voor ons. Dan wordt het tot geloof in het zich ontplooiende volk of in 'de zich voltooiende staat. Dan kan Heymans zijn „Ethiek” eindigen met de woorden: Als het koninkrijk Gods komt, dan komt het door mensenhanden. En toch is dat alles, de voorstellingen, de hartstocht, de glanzende droom niet te denken zonder de stille stem van dien Eenzame, die naar het nieuwe Rijk Gods wees.

Nu is 1946 ten einde. Wij hebben ergens een streep gezet. Wij hebben onze werkdrift voor een paar uur gestild, toen wij luisterden naar het tikken van de klok, naar het manen van de slagen. En wij hebben gezegd: veel heil en zegen in het nieuwe jaar. Of misschien hebben wij ons beet laten nemen door het spraakgebruik van de nuchtere twintigste eeuwers, die om alle „bovennatuurlijk” geloof weg (te strijken liever spreken van „gelukkig nieuwjaar”. Want geluk is iets, waar ieder het zijne bij mag denken, maar heil en zegen duidt nog op een Macht, die zo grillig op ons afkomt en volstrekt niet behoeft te brengen wat ons „gelukkig” maakt.

Goed, maar wij staan dan toch maar in het nieuwe jaar, ondanks onszelf. Eenvoudig, omdat wij niet dood gegaan zijn. Wij staan in 1947, alweer „een jaartje ouder”, en als wij snel de trap oplopen, moeten wij even stilstaan als wij bovenaan zijn. En toch spreken wij van een nieuw jaar, ofschoon wij met elkaar, allen ouder en blijkbaar weinig wijzer wordend, dat nieuwe jaar moeten dragen, althans verdragen.

Wie dat gêzien heeft, zal de wee-heid van de oudejaarsavond moeilijk hebben kunnen verteren. Die zal de zinsbegoocheling, de illusie ervan onderkend hebben. Die zal begrepen hebben, dat wij met elkaar geen nieuwe dingen maken, maar veeleer ouder worden, steeds ouder ondanks de traditionele fakkels, die wij aan jongeren plegen over te geven. Deze jongeren zijn evenzeer in dat stervensproces begrepen en ook zij zullen er vroeg of laat, met of zonder ge-

laatschirurgen en hygiënisten, mee in het reine dienen te komen.

Nieuwjaar. Nieuwe dingen. Zijn ze er wel? Er zijn zeer veel nieuwe dingen, maar zij maken de wereld niet nieuw. Wij hebben cultuurverworvenheden en wij spreken van de industriële revolutie, maar in dat woord ligt niet alleen een gelovig toejuichen van redding brengend heil of berustend aanvaarden van onvermijdelijkheden, maar ook een dreiging. Het wordt vervelend om er op te wijzen, dat al die technisdae vooruitgang, al dat nieuwe stofzuigers, radio’s, electrische treinen, een gemechaniseerde weermacht, flats met centrale verwarming, cineacs en automatieks het leven soms wel aangenamer, maar niet in wezen nieuw maakt. Zeker, wij aanvaarden deze dingen, omdat zij tot heil van mensen kunnen worden gebruikt. Maar zij maken geen nieuwe mensen. Integendeel, zij onthullen driften. Zij brengen de oerwoudklanken van de jazz in uw huis binnen en uw zeventienjarige zoon staat er bij te schokschouderen of te voetentrappelen.

Nieuwe dingen geschieden in 1947 niet. Want het zijn de mensen van 1946, die het jaar zullen vullen. En helaas zijn de mensen van 1946 gebleken, die van 1940, die van 1914, die van 1848, die van 1816, die van 1618, die van 1564 gebleken. Rooms, Dordts, verlicht-despotisch, liberaal, vooroorlogs. En zij waren steeds zwoegers en profiteurs, ambtenaren en geleerden, benauwden en zelfverzekerden, moedigen en laffen, egoïsten en onbaatzuchtigen. En meestal dat alles tegelijk, in min of meer fatsoenlijke mélange.

Nieuwe dingen, nieuwe jaren komen er niet zoveel. En als er nieuwe dingen komen, is er weinig gerucht om ze heen, en hun gestaltevorming is geen zaak van maanden, maar van langer tijden, over vele jaren zich heen-spannend.

Maar het socialisme dan? Is dat niet wezenlijk iets nieuws? Ik antwoord: lees een boek over de ge-

schiedenis van het socialisme, Quack of Beer, en gij zult glimlachen, als gij merkt hoe de schrijvers zich uitputten in bewijzen, dat het socialisme er altijd is geweest dat het in vele maatregelen en voorstellen en gedachtenspinsels onder alle historische omstandigheden een rol gespeeld heeft, ook al kwam het nimmer tot ontplooiing. En als wij strijden voor het socialisme, geschiedt dat niet, omdat het iets nieuws is, maar omdat het zedelijk en economisch geëist is. En wij zullen er harder voor gaan vechten, naarmate wij de dwingende noodzaak ervan inzien.

Nieuwe dingen, ach, slechts zelden treden ze op ons af. In het nationaal-socialisme ontdekten wij voor-christelijk heidendom, of met Berdjajew een herhaling van de middeleeuwen. Het communisme, dat thans op zovele geesten beslag legt, omdat het iets nieuws is, blijkt bij dieper onderzoek te werken met gegevens van de 18de eeuw. Lenin was niet voor niets een vriend van de Verlichting.

Nieuw is wel de verschijning, het spreken, het werk van Christus. Als de Romeinen in dè,t verband van „nieuwe dingen”, van „res novae”, van revolutie spreken, dan hebben zij gelijk, zij het anders dan zij bedoelen. Gelijk hebben ze, want het nieuwe, door Jezus gebracht de prediking van het Koninkrijk, de heenwijzing naar het mysterie van Gods liefde, de overwinning van de dood veroorzaakte een diepgaande omwenteling. Inderdaad: een revolutie. Ook met alle troebelen daaromheen. Ziedaar het waarlijk nieuwe. Vergelijk ik het met andere nieuwigheden, met de beweging van de Renaissance, van de Verlichting, van het Marxistisch socialisme, dan zijn dat rimpelingen, vergeleken bij deze blikseminslag in de tijd. Het is niet voor niets, dat het nieuwe jaar het jaar onzes Heren 1947 is.

Het zal inderdaad nieuw zijn, voorzover het iets brengt van Hem, van wien getuigd wordt; „Zie, ik maak alle dingen nieuw”. 1947 zal geen nieuwe dingen brengen, indien het d.w.z. indien wij geen glans van dat Nieuwe hebben opgevangen.

Anders verandert er alleen maar veel. Maar blijft het, naar het Franse woord, des te meer hetzelfde, naarmate er meer verandert.

L. H. RUITENBERG.

DRIEKONINGEN

N oord-Nederlandse houtplastiek, van plm. 1470. Er was in ons land, omtrent de vijftiende eeuw een grote vaardigheid in het maken van speciaal houten beelden en beeldgroepen.

Met aandacht en liefde werd er ingegaan op de bijzondere natuur, van. onderdelen, van stille expressie en gebaren, er werd rekening gehouden met de specifieke eigenschap van het hout; zo ontstaat, dat rustig en op het diepst-menselijke ge – richte realisme, waarvan ook nevenstaand beeld een goed voorbeeld is.