De brief van MATHILDE RATHENAU

In Juni 1922 werd Duitslands minister van Buitenlandse Zaken, Walter Rathenau, vermoord. Er ging een rilling van afschuw door de wereld, en na een lange jacht werden twee van de drie moordenaars op een kasteel in Duitsland omsingeld. Zij beiden. Kern en Fischer geheten, maakten een einde aan hun leven, toen de politie het gebouw binnendrong. De* derde moordenaar heette Teschow. Hij werd door zijn familie aan de autoriteiten uitgeleverd.

Het was op dat ogenblik, dat de oude mevrouw Rathenau, de moeder van den verslagene, een brief schreef, die in de geschiedenis der mensheid bewaard zal blijven als een lichtende vlam in de nacht van menseiijke zelfzucht en menselijke haat, waarin dit geslacht van heden ronddoolt.

Rathenau’s moeder richtte haar brief aan de moeder van Teschow, den man, die haar zoon gedood had, en in het onzegbare leed om de dood van haar groten zoon schreef zij:

„Vervuld van een onuitsprekelijk medelijden reik ik U de hand, gij, ongelukkigste van alle moeders. Zeg aan Uw zoon, dat ik hem vergeef, zoals God hem vergeven moge. Moge hij een vrijmoedige bekentenis voor den adrdsen rechter afleggen en voor den Hemelsen Rechter berouw hebben. Wanneer hij mijn zoon zou hebben gekend, dien edeisten van alle mensen, dan zou hij eerder het wapen tegen zichzelf dan tegen hem hebben gericht.' ”

Teschow werd veroordeeld. Vijf jaar later kwam hij op vrije voeten, wijl hij zich in de gevangenis goed gedragen had. Van dat moment af hoorde niemand meer iets van den moordenaar. De jaren gingen voorbij. De man, wiens naam eens op alle voorpagina’s der wereldpers had gestaan, was volkomen vergeten. Tot de dag kwam, waarop ergens in Afrika een gebeurtenis plaats vond, die geen enkele romanschrijver ooit in zijn boek zou „aandurven”.

In het Vreemdelingenlegioen dient eep zekere Tessier, adjudant in een compagnie. Er meldt zich éen nieuw-aangekomen soldaat, hy wordt naar den adjudant gebracht om instructies te halen en stelt zich voor: „Legioensoldaat Rathenau!”

Adjudant Tessier wordt krytwit, vliegt overeind en zegt: „Bent u familie van den vroegeren Duitsen minister, die vermoord werd?” „Jawel, adjudant”, zegt de nieuw aangekomene, „ik ben een neef van hem.”

Dan staat de strenge, bruinverbrande adjudant Tessier kaarsrecht en terwyi de omstanders doodstil toeluisteren zegt hy: „Ik moet u een mededeling doen, Rathenau. Een van de moordenaars van uw oom staat hier voor u.”

En met een gejaagde stem voegt hy er aan toe: „Ik was een van die drie mannen, die uw oom op 24 Juni 1922 in de Königsallee in Beriyn hebben doodgeschoten. Myn werkelijke naam is Ernst Werner Teschow ”

Hy praat in het Duits als om zyn woord geloofwaardig te maken, gaat dan naar zyn schryfbureau toe, en haalt uit een map een ouden, geelgeworden brief te voorschyn, den brief dien eens Mathilde Rathenau aan zijn moeder heeft geschreven

„Dit is mijn kostbaarste bezit”, zegt hij langzaam.

Het leven van een ex-moordenaar

Teschow heeft zijn misdaad uitgeboet. Maar hij voelt nog steeds, dat hij zich voor deze jeugdzonde te verantwoorden heeft. Hij vertelt den neef van zijn slachtoffer, hoe zich innerlijk bij hem alles veranderd heeft.

„In de gevangenis heb ik de boeken van Rathenau gelezen en bestudeerd”, zegt hij. „Ik heb geprobeerd mezelf te beheersen, zoals die wonderbaarlijke moeder van Rathenau haar eigen gevoelens in bedwang heeft gehad, toen ze die brief aan mijn eigen arme moeder schreef. Langzamerhand ben ik er anders gaan denken. Rathenau’s boeken hebben me de dingen in een ander licht leren zien. En deze brief is langzamerhand het kostbaarste geworden wat ik op aarde bezit. De brief heeft mij bekeerd en het leven gered.” Dit was in 1940.

In 1941 en volgende jaren heeft Teschow in Marseille gewerkt. In nood en in doodsgevaar.

Zevenhonderd mensen minstens heeft hij uit de handen der Gestapo verlost. Hij heeft ze geholpen om Frankrijk te verlaten en naar Afrika over te steken.

Walther Rathenau.

Hoe weet niemand. Maar onderzoe-

kingen hebben aan het licht gebracht, dat het getal eerder te klein dan te groot is.

Teschow is verdwenen. Tot nu toe heeft niemand van hem gehoord. Misschien zit hij weer ergens in Afrika, misschien is hij tenslotte zelf het slachtoffer geworden van de Gestapo, die hij bestreed.

Maar zijn naam leeft in ere.

De brief van mevrouw Rathenau heeft vrucht gedragen.

(Overgenomen uit „Kompas”)

(Vervolg van pag 2.)

Dat de meeste teksten in ’t Engels of daarvan afgeleide tongvallen geschreven zijn, is geen toeval. Het is waarschijnlijk te danken aan een overeenstemming in klank met de gebruikte instrumenten, het soms naïeve van de uitdrukkingswijze (pidgin-English!) en aan de kernachtige afkortingen, die deze talen eigen zijn. (’n kernachtiger uitdrukking dan „jeep” voor zoo’n hobbel-en-spring-auto is ondenkbaar!)

Ook dit is, voorzover het de Nederlandse muziek betreft, ontaard tot een misbruik. Het gebruik van een vreemde taal leidt tot het zingen van zinloze klanken, als men de betekenis niet kent. •

De boven omschreven reactie brengt mee, dat er afkeer is van de ouderwetse sentimentaliteit. Het is meestal begonnen met de bedoeling, de denkbeelden in een eenvoudig pakje te steken. Het eindigde met flauwiteiten, banale opmerkingen, en n soort sentimentaliteit, die nog erger is dan de hierboven als „ouderwets” omschrevene. Als voorbeeld verwijs ik naar de „romantiek” van de bepalmboomde, met Hula-Hula-girls voorziene Hawaï-stranden, die alweer aan ’t uitsterven is. Het is echter niet wonderlijk, dat de jeugd juist deze muziek graag hoort.

De jazz heeft zich ook op ’t gebied van de humor willen begeven. Zij is meer geschikt voor vrolijke ongerijmdheden. ’n Beetje dwaasheid kan geen kwaad, zo nu en dan. Hét middel om je zorgen in de hoek te zetten is nog altijd het lachen om ’n ongerijmde zotheid; O, sommigen worden flauw. Anderen geven parodieën, en dit is ’n gebied waarop wezenlijk kunstwerken ontstaan zijn. Men zie slechts naar de namen uit het vorige artikeltje (T. en T. 2 en 9 Nov. 1946). De ware humor: het beleven van de werkelijkheid, en het weer-

geven daarvan op ongezochte wijze, is in de latere jazz dikwijls zoek.

Jazzliefhebbers zullen het met het hierboven geschrevene niet altijd eens zijn. Zij -zullen vooral bezwaar maken tegen het feit, dat ik de ernstige muziek niet tegenover de jazz stel, en haar, beschouw als amusementsmuziek. Ik beschouw ze echter als ’n bijzonder soort amusementsmuziek, die eigenschappen heeft, welke het bestuderen waard zijn. En bestuderen kan men 't beste, door te spelen.

Eén ding is voor de jazz gunstig: Zij heeft het streven naar vernieuwing in zich. Zij wil ook oorspronkelijk zijn, en door haar oorspronkelijkheid de andere muziek nieuw leven inblazen.

Ze is levendig, en dat kan men helaas niet van alle muziek zeggen. Zij wil spotten met oude gewoonten, en babbelen over de zaken, die juist de jeugd interesseren. En de overdrijving, de losbandigheid, de dweepzucht zijn ook eigenschappen van de jeugd. Aangezien ik mezelf er ook toe reken, zal ik er niet over uitweiden

De ouderen kijken nogal eens over die oorspronkelijkheid heen. De jongeren weten goed, dat er een grens is tussen levendigheid en uitbundigheid, maar de ouderen stellen de grens anders.

De overdrijving en die andere lelijke eigenschappen houden voor den goeden verstaander een vraag in: de vraag naar leiding. Men moet eerst begrijpen, voordat men kan leiden. Een van de middelen tot het begrijpen van de jeugd is, het begrijpen van de muziek van de jeugd, de jazz.

Als er meegeleefd wordt, als men werkelijk probeert, nuchter te oordelen, zal dat tot gevolg hebben, dat de grens tussen de ouderen en „wij jongeren” minder hinderlijk is —: en dat zal ten goede komen aan beide partijen, èn de toekomst! C. MILOT.