OVER KERKELIJKE STRATEGIE

/ïp r doet zich een gewetensconflict voor: ons land staat voor de radicale afbraak van het koloniaal beheer, voor of tegen Linggadjati. Nu zegt de Kerk (of liever de kerkelijke leiding, want wij leken zijn ook .kerk!): „Mensen, we weten niet, wat we jullie raden moeten. De zaak is ernstig. Gaat bij Gods woord te rade en bidt.” De vermaning is ingegeven door de ernst der situatie en we kunnen de kerk dankbaar zijn, dat zij ons wijst op hoe hoog plan de dwangkeuze ligt.

Maar als ik straks uit het gebed opsta, moet ik beslissen. Neem aan: ik heb gebeden en ben nu besloten tot oplossing A (laten we het geval heel abstract stellen!), maar mijn politieke tegenstander besluit na gebed tot het alternatief B. De Kerk heeft ons beiden voorgehouden, dat dit een gewetenszaak is. Het is geen onverschillige vraag, in de trant van: houdt u meer van wittebrood dan van bruinbrood; m.a.w. wat ik als beslissing voorsta, is voor mij gewetenszaak geworden, d.w.z. dictaat van Gods wil. Nu kan God niet willen, dat ik tegelijkertijd A en B wil. Mijn keuze voor A houdt dus in het (uiteraard feilbaar!) oordeel, dat keuze B tegen Gods wil is, niet geïnspireerd door Gods woord, maar door Gods vijand. De theoloog moge hier invullen: de wereld, de duivel, de mammon, enz.

Dat grote woord nu is vooral door de tegenstanders van Linggadjati uitgesproken. Zij hebben voor hun keuze het Evangelie zeer beslist ingelijfd. Kwam het, omdat bij de voorstanders het gezelschap wat meer gemengd was en ook onkerkelijken meededen? Wij zijn in elk geval heel wat bescheidener geweest, maar wat er van zij, logisch was, dat ook een voorstander van Linggadjati zich op Gods woord beroej)t en dus zijn politieke tegenstanders beschuldigt van „Goddeloosheid”.

Dit nu heeft het Moderamen van de Generale Synode der Hervormde Kerk gewraakt. Laten we ons niet verdiepen in de détails van deze onverkwikkelijke zaak, maar theoretisch de kwestie scherp stellen. We hebben bij deze uitspraak van het Moderamen een authentiek commentaar. Ik meen nl., dat iemand, die in „de Hervormde Kerk” (21-12-46) schrijft en zich „Insider” noemt, een gezaghebbende uitleg geeft bij de uitspraak.

De schrijver begint met de felle strijd te schetsen tussen voor- en tegenstanders en besluit dan: „Wie beide leest, de dag stiller en verwacht het met de dag minder van de mensen en hun verwarringen”. Ik heb niets tegen een stichtend woord, maar dit noem ik kolder. Vergeet U niet, eerwaarde heer „Insider”, dat de Synode ons op het hart heeft gebonden, dat we voor een gewetensbeslissing staan, maar nagelaten heeft om te zeggen, hoe die moet uitvallen. Nu hebben wij, stakkerds, gekozen, misschien verkeerd, God zij ons genadig, maar we hebben, na ernstig beraad gekozen en nu verheft un zich steil boven ons moeizaam strijden in de politieke arena, tot in de contemplatieve stilte. U onttrekt zich daarmee aan de keuze, maar geeft af op degenen, die wél kiezen. Als iedereen nu eens deed, wat u doet, en zich terugtrok van

de „menselijke verwarringen”, zou dan het vaderland gered zijn? Moet dit soms betekenen, dat de Kerk zich terugtrekken wil uit de wereld?

Het is onvermijdelijk, dat bij de ernstige keuze in gewetensvragen de discussie van de objectieve gegevens, aan beide partijen bekend, doorstoot tot de motieven der keuze en het is spijtig, maar onontkoombaar dat men dan elkaar beticht van onzuivere gedragsgronden. Immers eenzelfde objectief gegeven, met zuivere motieven benaderd, kan in de practische orde (niet in de theoretische!) tot slechts één besluit voeren. Ware het anders, dan zou stelen en niet-stelen, liegen en niet-liegen, naastenliefde of naasten-haat tegelijkertijd goed kunnen zijn.

Nu kan men zich voorstellen, dat het Kerkelijk bestuur de beide partijen tot matiging aanspoort. „Het is nooit erg stichtend, wanneer twee Christenen elkaar staan te verwijten, dat zij huichelaars zijn” zegt „Insider”. Inderdaad! Maar het leven van Christenen kan niet altijd stichtend zijn. Ik meen, maar ik ben slechts leek, dat Paulus daar enige hartige dingen over gezegd heeft, naar aanleiding van de vraag, of de uit de heidenen bekeerden ook besneden moesten'worden, maar Paulus nam het risico onstichtelijk te zijn, als hij eenmaal Gods stem gehoord had. Maar goed! Ik kan me voorstellen, dat het kerkelijk Moderamen de beide partijen vermaant tot soberheid in deze. Ook deze vermaning is in de- grote kerkelijke traditie. Hoe heeft Paulus de gemeentes aangespoord elkaar niet te verketteren in de kwestie van het vlees-eten. Maar ik kan me niet begrijpen, dat de Kerk enerzijds zich van keuze onthoudt, (terwijl wij moeten kiezen) en toch slechts één der partijen op de vingers tikt. (Ik weet wel, dat ook één der andere partijen een standje kreeg, maar dat was niet, omdat hij het Evangelie voorbarig inlijf de.

maar omdat hij de kerkelijke leiding verweet niet op te treden tegen zijn politieke tegenstanders). Deze partijtigheid doet pijnlijk aan. Want laten we de zaken helder zien: wie beweert krachtens het Evangelie tegen Linggadjati te zijn, impliceert, dat zijn politieke tegenstander het Evangelie verraadt. Hier is het beroep op het Evangelie even kwetsend voor den tegenstander als het verwijt van goddeloosheid.

En nu kan men dit niet tegenspreken: met de uiterste delicatesse hebben de voorstanders zich op religieuze motieven beroepen. Men leze eens het betoog van mr. van Walsum in „In de Waagschaal” (3-l-’47). Daarentegen hebben de tegenstanders Evangelie en Kerk gewoonweg pogen te mobiliseren voor hun idee. En wanneer nu bij een van de voorstanders de gal overloopt en hij hiertegen protesteert, krijgt hij, juist hij, een vermaning te slikken. De motivering van „Insider” is hier weer een wonderlijk voorbeeld van quasi-stichtelijkheid. Er was het harde woord gevallen van „Christelijke goddeloosheid” en nu leest men: „Hier wordt .Gods naam gebruikt in de hitte van- onze politieke strijd op een wijze, die met het derde gebod niet in overeenstemming Is. Dat God hier recht beleden, aangeroepen of geprezen wordt, kan immers moeilijk worden beweerd. Het ging hier veel meer om bepaalde politieke inzichten te ondersteunen door tegenstanders aan te pakken. Maar daar is de Naam des Heren ons niet voor geopenbaard.”

We tekenen hierbij aan: 1) dat de spits dezer vermaning eenzijdig gericht is tegen een ontsporing bij juist die partij, die in deze zaak de meeste terughouding heeft beoefend!

2) wanneer een politieke'beslissing binnen de sfeer van Gods geboden valt, dan is het logisch, dat Gods naam genoemd wordt in de discussie. Als dan mijn politieke tegenstander begonnen is zich op Bijbel en Christus te beroepen om zijn keuze te verantwoorden, dan moet ik hem betichten van Christelijke goddeloosheid. De strekking van „Insider’g” opmerking loopt uit op een weren van Gods woord uit de zaal, waar de grote politieke beslissingen vallen.

Besluit: bij de uitspraak van het kerkelijk moderamen kan men zich neerleggen, de motivering door „Insider” gegeven lijkt ons, voorzichtig gezegd: ... teleurstellend.

J. G. BOMHOFF.

OP TRANSPORT

VONDSTEN TE KRAKA^Ii

Gevonden in Krakau, in de op Nederlanders betrekking hebbende archieven van de Joodse Commissie voor Onderzoek en van de Poolse Commissie voor Gerechtelijk Onderzoek, zijn deze foto’s door het Ministerie van Sociale Zaken ter beschikking gesteld.

Geleidelijk duiken hier en daar in Europa archiefstukken betreffende de concentratiekampen op. Langzamerhand vult documentair materiaal de persoonlijke ervaring aan. Zo deze vondsten uit Krakau. De beelden spreken duidelijke taal. De tragiek van het eerste transport. Tóen nog

alleen maar een onzegbaar leed: de gang naar het onbekende. Nü weten we, dat één der ruim-zevenhonderd concentratiekampen het doel heeft kunnen zijn. We denken aan Auschwltz, waar op 18 Januari 1945 de archieven door de S.S. in het vuur geworpen werden, uit angst voor de naderende Russen. Maar waar tóch o.m. „Sterbebücher” zijn gered. Boeken, die vertellen, dat het concentratiekamp officieel aan de Kasernenstrasse te Auschwltz was gelegen. Boeken, waarin ook met grimmig sarcasme als doodsoorzaak van mannen „gestorven in het kraambed” staat ge-