HET GEVAL SNEEK

JU et is niet onze gewoonte in deze kolommen problemen birmen een der kerken te bespreken. Maar nu is er reden voor.

Men kent Sneek. Een oud stadje, midden in het wijde land met meren, sloten en kronkelweggetjes. Een liberaal stadje van ouds, zoals vrijwel al de Friese steden. Dus een Hervormde Gemeente van vrijzinnig signatuur. Jaar en dag drie predikanten, twee vrijzinnig en één orthodox. Er was een sterke rechtzinnige meerderheid. Want Sneek ligt temidden van de dorpen, waar orthodox gepreekt wordt. En waarvandaan de rentenier-boeren komen wonen, aan de rand der stad, om het uitzicht op het land te behouden en de gemakken van de stad te genieten.

Dat werd een jarenlang vechten. Men moet Friesland kennen, om te weten, hoe dat gaat. Taai, betrekkelijk zwijgend, met er tussendoor een felle kreet. De orthodoxen namen vooral door deze aanwas toe, de vrijzinnigen bleven constant, waarbij gezegd moet worden, dat ook zij niet ontkwamen aan de onkerkelijkheid, die een verleiding is voor allen, die vanwege teveel vrijzinnigheid het Christendom vergeten, Intussen: eerbiedwaardige mannen dienden de gemeente. Zij gaven Sneek een bepaald aroma. Wij denken aan Niermeyer Sr., den vader van den Bolswarder vechter. Aan G. Horreus de Haas. Aan H. T. de Graaf. Aan Banning. Onder hem was het al in meerderheid orthodox. Banning, met enorme werfkracht, kon weer een vrijzinnige meerderheid halen, zodat hij door De Vos werd opgevolgd. Maar né, De Vos was het vonnis getekend. Alle vrijzinnige kerkeraadsleden verdwenen, het kiescollege werd gezuiverd. Het wachten was slechts op het vertrek van De Vos. Al werd hij dan wel niet zo spoedig professor, als zijn vrienden èn zijn tegenstanders gehoopt hadden, tenslotte gebeurde het toch.

En nu is hij vertrokken. Met grote eer. Maar zijn plaats bleef leeg. Een derde confessionele predikant werd beroepen. Een halve eeuw strijd was beslecht. Een partij heeft gewonnen.

Nu weet ik wel, dat er voor die tijd heel wat gebeurd is. Tijdens de oorlog ritselde er iets. Prof. Kraemer is er geweest en heeft koel-brandend gesproken. Gevolg: een paar vrijzirmigen werden toegelaten in het kiescollege. Er is een richtingsgesprek geweest. Enige keren zelfs. De secretaris van de Noodraad voor Evangelisaties, dr. Dokter, de man dus, die namens de Synode de richtingswrij vingen heeft te genezen, is er geweest. Niemand minder dan prof. Haitjema heeft met de Kerkeraad gesproken. Maar toen het puntje bij het paaltje kwam, en toen de voorbereidingen voor het beroepingswerk werden getroffen, werd een hoorcommissie zonder vrijzinnigen benoemd. Zij namen inlichtingen over predikanten, zo schrijft één hunner, óók over vrijzinnigen. Van vrijzinnige zijde waren vier namen aanbevolen. Slechts één werd waardig gekeurd gehoord te worden. Toevallig waren de andere drie lid van de Partij van de Arbeid. Ziedaar het gevolg van „inlichtingen”. Overigens zal men hiervan verder in de verslagen en mededelingen niets lezen. Men heeft deze besluiten immers biddend, en na rijp beraad genomen.

Zo staat de zaak. En wat verder te zeggen?

Er zal nog véél gezegd moeten worden. Niet in „Tijd en Taak”, maar in de Kerk. In de Hervormde Kerk. Want wie buiten staan, zien naar haar (ofschoon minder, dan sommigen menen), en wie binnen staan, hebben ondanks alles hun verwachtingen.

Dan moet in de eerste plaats voor de buitenstaanders gezegd worden, dat op het punt van de beroepingen elke gemeente autonoom is. Geen hoger bestuur kan enige werkelijke invloed uitoefenen. Dat heeft zijn goede en zijn slechte kant. Maar het is niet anders. En het zal zo blijven. Sneek is de Kerk niet, al is het ach, hoe vergat het dat! de Kerk óók. Dit moet tevens uitdrukkelijk gezegd worden tot hen, die nu zeggen, dat die hele vernieuwing toch blijkbaar niets is en óf de zaak vaarwel zeggen, öf hun oude stellingen weer betrekken.

In de tweede plaats kan geconstateerd worden, dat er onder zeer vele orthodoxen minstens even grote ergernis is over dit feit, als onder alle vrijzinnigen. Wie prof. Van Niftrik leest in het blad van de Confessionele Vereniging, begrijpt, dat hij Sneek bedoelt, als hij schrijft: „Juich niet, als een vrijzinnige vacature orthodox bezet wordt. Dat kon wel eens een teken zijn, dat gij aan de belijdenis ontzonken zijt.” Het is alleen maar jammer, dat prof. Van Niftrik man en paard niet noemt.

In de derde plaats en dat is misschien het ergste blijkt, dat de Sneker broeders, hoog te paard met het schild van ontastbare principieelheid, zich verdedigen op grond van gemeente-opbouw. Het is, van de kerk, van de Generale Synode uit, eenvoudig niet te dulden, dat haar grondslag gebruikt wordt om eigen richting te laten zegevieren. De heer Nauta immers

schrijft ter verdediging van de Sneker meerderheid in de „Gereformeerde Kerk” (vergeet niet, oningelichte lez«:, dat dit de naam is van het blad van de Confessionele Vereniging een Hervormd blad dus), dat de hoorcommissie zich enkel had afgevraagd, of de te beroepen predikant stond op de bodem van, de belijdenisgeschriften, gehoorzamend aan de Heilige Schrift. Dat kan zeker van den thans beroepen predikant niet ontkend worden. Maar zijn wij al zover in de Kerk, dat wie géén lid is van de Confessionele Vereniging, deze visie wordt geacht te verwerpen? Verschrikkelijk is het, dat deze formule gebruikt wordt om hier machtsstreven te bemantelen tegen de uitdrukkelijke strekking van het gehele werk der Kerk in. Ik zeg dit zo scherp, omdat ik anders van de beslissing in Sneek en van de argumentatie daaropvolgend volstrekt niets begrijp. Ook al wil ik aannemen, dat bij de Sneker mannen deze dieper liggende drijfveer niet bewust is opgetreden.

Maar dat dèt is, kunnen zij weten; als zij naar Harderwijk zouden verhuizen, waar een aparte confessionele evangelisatie werd opgericht, want daar heeft de Gereformeerde Bond de macht in handen. Stoelt de Gereformeerde Bondsprediking op Schrift en Belijdenis? Ja! Maar zouden de Sneker rechtzinnigen er genoegen mee nemen, als hun in Harderwijk gezegd werd: de kerkdeuren staan toch voor u open, gij wordt waarlijk niet uitgedreven. Dat is n.l. het antwoord, dat zij zelf thans aan de verbolgen vrijzinnigen in Sneek geven. Zo’n antwoord ontlokt slechts een ironische lach en verraadt het volstrekte gebrek aan begrip voor wat er bij den ander leeft. Het is een gemis aan pastorale zorg. Het is een antwoord van mensen, die vergeten, dat niet zij, maar Christus de macht in de Kerk behoort te hebben.

Ik heb dat antwoord ook. niet gegeven, toen de heer Nauta, verdediger der Sneker meerderheid, in Franeker als godsdienstonderwijzer voor de Evangelisatie kwam preken, terwijl er dienst was in de Martinikerk. Wat zou de heer Nauta gezegd hebben, als wij bij hem gekomen waren, om te zeggen, dat zijn preek overbodig was, omdat toch de diensten in de Grote Kerk gehouden werden in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en op de bodem van de belijdenisgeschriften? Dan was aan hem de moeilijke taak geweest te bewijzen, dat dit niet het geval was. Maar de kerkeraad van Franeker heeft er voorkeur aan gegeven, met de leiding van de Evangelisatie enige jaren lang, en, als ik wel heb, tot heden, gedurig te spreken rondom de geopende bijbel, zonder dreigementen en zonder duimschroeven. Met pastorale bezorgdheid. Met het verlangen, God niet in de weg te staan.

Ik meet deze dingen breed uit. Want de gebeurtenis in Sneek is symptomatisch. Voor de kerk, voor het gehele geestelijke leven. Een symptoom overigens, dat wij hebben moeten verwachten. In de verwachting daarvan hebben wij alle illusie moeten verbannen. Of wij dat werkelijk gedaan hebben? Want is al die teleurstelling, die ons besluipt, niet een teken, dat wij ons toch aan illusies hebben overgegeven? Illusies vermatten, maar geloof sterkt. Geloof, niet in allerlei menselijke verworvenheden, in veranderende inzichten, maar wel in het werk van den Heiligen Geest, die de Hervormde Kerk ook langs de barricades van Sneek zal leiden. Laat dit een troost zijn voor allen, die van een zwarte dag spreken. Wordt de Heilige Geest niet ergens de Trooster genoemd?

L. H. RUITENBERG.

dezer polen te laten vallen, gelijk empirische vrijzinnigheid en dito orthodoxie hebben gedaan. Uit deze dialectische situatie volgt, dat de mens als schepsel voortdurend wordt geroepen tot verantwoordelijkheid (het is één van N.’s centrale begrippen, waardoor hij behoort tot de personalisten) maar tevens het diepe besef van een solidariteit van het menselijk geslacht (naar „natuur” en „bestemming”, waardoor socialisten wier ogen open gingen voor de tragiek des levens, zich aan hem verwant zullen voelen). Begrijpt men, waarom ik hoop, dat de stem van dezen man zal worden gehoord in Nederland?

W. B.

Het programma van de tournée van prof. Niebuhr is als volgt;

Dinsdag 4 Maart, 8 uur, Leiden, Universiteit; Woensdag 5 Maart, 8 uur. Utrecht; Donderdag 6 Maart, Groningen. Waarschijnlijk ’s middags voor predikanten. Opgave aan ds. Roose; Vrijdag 7 Maart, 8 uur, Amsterdam, Universiteit; Zaterdag 8 Maart, 11 uur, bijeenkomst voor Amsterdamse predikanten. Opgave bij ds. B. J. Aris, Fr. v. Mierisstraat 15; Maandag 10 Maart, Rotterdam, half drie, bijeenkomst met predikanten, opgave aan mr. Brevet; Dinsdag 11 Maart, waanschijnlijk Twente, half drie, bijeenkomst met predikanten, opgave aan ds. Pot, Oldenzaal. •