Q)e kuweUlksncod

De Generale Synode der Ned. Hervormde Kerk heeft, in het stille Blaricum vergaderd, twee zittingen voor een belangrijk deel gewijd aan de vraag, of het toelaatbaar is, dat een huwelijk, waarbij een der partijen tevoren gescheiden is, kerkelijk wordt ingezegend. Zij heeft daarop ontkennend geantwoord en een reglementsvoorstel voorlopig aangenomen, waardoor zulk een inzegening onmogelijk zal worden gemaakt.

Zij heeft zelfs de mogelijkheid van dispensatie niet opengelaten. Want zij oordeelde aldus; wij zien het stijgende aantal echtscheidingen. Zij zijn evenzoveel tekenen van zedelijke verwording. Het huwelijk is —• naar evangelische visie onontbindbaar, en de Kerk kan een huwelijk, ontstaan na echtscheiding, niet met haar zegen begeleiden. Daarmee zou zij de schijn op zich laden, het goed te keuren. Zij wil bovendien niet in de beoordeling treden, of er niet gevallen kunnen zijn, waarin zulk een huwelijk mogelijk toch wel, ondanks het verleden van een der partners, aanvaardbaar is. Zij weet, dat er zulke huwelijken zijn. En daarom beschouwt zij deze maatregel niet als een vorm van tucht, maar als een getuigenis. Personen, die gescheiden zijn en hertrouwen, zullen dus niet dadrom alleen uit de ambten worden geweerd. Maar zij zullen wèl het lot delen van de anderen, wier tweede huwelijk zeker onaanvaardbaar is, en zij zullen derhalve niet toegelaten worden tot de knielbank in de kerk.

Laat ik zeggen, dat ik met deze uitspraak grote moeite heb. Zeker, ik kan haar een bepaalde logica niet ontzeggen. Maar dit besluit wekt toch veel gedachten en vragen, die niet onuitgesproken mogen blijven.

Daar is om te beginnen de vraag, of in het huidige tydsgewricht zulk een getuigenis zinvol is. En of zij zodanig begrepen zal worden. Slechts zeer enkelen zullen het onderscheid tussen tuchtmaatregel en getuigenis kunnen volgen. De vergelijking met de eeuwenoude practijk van de Roomse Kerk dringt zich zo onmiddellijk op, dat gemakkeiyk vergeten zal worden, dat naar Reformatorische opvatting het huwelijk géén sacrament is en dat de Hervormde Kerk hiermede de schijn op zich laadt een verbod in te stellen, waar feitelijk niets te verbieden valt.

Is zulk een getuigenis wel zinvol? Neen, ik denk er niet aan, de huidige situatie rooskleurig in te zien. Ik sta inderdaad op het standpunt, dat het huwelijk onontbindbaar is. Ik ben de overtuiging toegedaan, dat het samengaan van man-en-vrouw een zo fundamentele verandering in het diepste wezen van den mens teweegbrengt, dat dit niet meer ongedaan te maken is. Dit geldt zelfs voor z.g. mislukte huwelijken. – Het tweede huwelyk, hoe „gelukkig” ook, wordt begeleid door de schaduw van het eerste. Daarin ligt ook de verklaring van het feit, waargenomen door ieder, die als zielszorger optreedt dat menige vrouw (ja, vrouwen vooral) hun huwelijk bewaren, óók al is de man ontrouw en al is het allerminst gelukkig. Het beleven van het geheimenis met dien enen mens is onherhaalbaar. En deze verandering vindt ook plaats, indien

het huwelijk overwoekerd wordt door zielsverstikkende theorieën van sexueel-vitalistische afkomst. Deze theorieën, neerslag van een slecht of haastig verstaan der erotiek en gevolg van allerlei stoornissen bij opvoeding en ontplooiing, geven thans inderdaad velen het schijnbare recht aan hun driften de vrije loop te laten. Zij zoeken fel naar bevrediging, en menig huwelijk, niet gerijpt in de sfeer van eerbiedig naderen, maar voortgekomen na een ont – moeting, in de damp van balzaal en in het duister van de bioscoop, draagt er de ontbindende kiemen van.

Dit alles is een cultuurverschijnsel. Het hangt met de geestelijke structuur van onze tijd samen. Met de veronachtzaming van de persoon, met de ontkenning van God, met de verzakelingen der verhoudingen. Kortom: met het proces der verwereldlijking.

Daartegenover zal de Kerk leiding moeten geven tot het opnieuw verstaan van het wezen van het huwelijk in het licht van het Evangelie. Maar nu is mijn dringende vraag deze: is de Kerk, althans de Hervormde Kerk van heden waarin nauwelijks een jaar geleden de Raad voor Kerk en Gezin werd ingesteld in staat? Is zij tot het geven van leiding wel voldoende toegerust? Moet daarvoor niet tevoren binnen haar muren een diepe kennis van deze dingen verworven zijn? Moet zij niet voor zichzelf eerst haar geloof waar maken.

Wat ik zie in het verleden, is, dat de Kerk allerlei vormen heeft geschapen om het monogame huwelijk formeel te handhaven.

Al bedenk ik steeds met bitterheid, dat de reglementering der prostitutie het eerst bestreden is door een atheïst, onder hoongelach van de gehele rechterzijde. Wat ik zie, is dat zij door vele verboden een Christelijke sexuele moraal heeft gewekt, waarvan de opvoedende kracht niet onder-, maar vooral niet overschat mag worden. Zolang de mannelijke hooghartigheid, teken van zijn onvolgroeidheid, zich bedient van bijbelteksten, zolang de ernst van het als man-en-vrouw geschapen zijn door de overheersing van het mannelijke in de Kerk wordt ondermijnd, heb ik het gevoel, dat wij binnen de Kerk met deze dingen nog moeten beginnen. Zolang, bijvoorbeeld, de vrouw als ambtsdraagster, als predikant, als kerkeraadslid, als synodelid niet naast den man volwaardig wordt toegelaten, meen ik, dat van een dieper doordringen in het geheimenis van het huwelijksleven nog weinig sprake is. Want dan is het steeds de man die oordeelt. En een man kan prachtige redeneringen op touw zetten en zij kloppen als een bus. Maar wat wéét hij zonder de vrouw inderdaad nadst hem van al deze nood?

Een Synode van mannen nu heeft een verbodsvoorstel uitgevaardi'gd. Zij hebben Qp mannelijk-rechtlijnige wijze geredeneerd. Zij hebben aan het eind het gevoel gehad, dat zij met dit besluit de huwelijksnood bestreden hadden. Dat zij iets gedaan hadden. Zij hadden iets onder woorden gebracht, en zij waren toen gelukkig. Maar, vraag ik, zijn zij niet aan de verkeerde kant begonnen. Daar, waar zij hadden moeten eindigen? Nu zeggen zij neen, maar niein de „wereld” begrijpt hen. Nu richeen teken op met een geheimzinnig opschrift. Een teken, dat zij eerbiedig zuljgn behandelen, maar waarom degeen, die nood verkeren, glimlachen,

Zinvol is het, dat alom in den lande door de Kerk bureaux voor huweiyksmoeilykheden worden opgericht. Als er plaatsen zijn, waar mannen en vrouwen kunnen komen, om geholpen te worden door mensen

OVER DE.BOEKENWEEK EN EEN BC

Men kan de idee van een Moederdag waarderen en toch een beetje wantrouwend zijn, als banketbakkers en bloemisten ineens een meeslepende geestdrift vertonen voor „Moeder”. Zo was het met de boekenweek eigenlijk ook. En als de reclame slechts dienen moet, om de boekwinkels annex uitgevers een extraatje te bezorgen: een kniesoor die het hun niet gunt, maar dan'kan men aan de drukte toch gevoegelijk voorbijgaan. Hebt u op de boekenétalages gelet in die dagen? Lagen daar, smaakvol gerangschikt, de mooiste, de degelijkste en ook de leukste boeken? Of was het een bont allegaartje, voor het oog aardig gerangschikt, maar toch eigenlijk een verzameling dure prullen, met hier en daar verdwaald een boek, dat ge wel zoudt willen hebben .?

Als ge maar zeker wist, dat het ’t geld, de moeite en de tijd van het lezen waard was! Wat het laatste betreft, kunnen we het er eigenlijk over eens zijn, dat we onze leestijd slecht besteden: veel te veel aan de krant, ruim teveel aan weekblad of maandschrift, en veel te weinig aan hët boek. En als we dan aan de boeken denken, die we onlangs lazen, verwijt ik me telkens u ook?'— dat ik te belust ben „bij te zijn”, het nieuwste boek wil gelezen heb-

ben. Vlak na de oorlog hadden we allemaal leeshonger naar het nieuwste. Het wordt tijd, dat we ons er nuchter rekenschap van geven, dat er waarschijnlijk ook voor de oorlog waardevolle dingen gezegd zijn. Het laatste boek heeft niet per sé gelijk! Ziedaar een eenzijdig antwoord op een eenzijdige propaganda!

Vlak voor de oorlog gaf dr. W. Banning met dr. J. D. Bierens de Haan een boek uit: „Europeesche geest”. In de dreigende schemering, die over Europa hing, wensten zij de lezers bewust te maken van wat op het spel stond aan waarheid, recht, moraal, kunst, wijsbegeerte en religie. Het boek, waaraan behalve de bovengenoemden nog enkele uitstekend ter zake kundige schrijvers meewerkten, heeft dat weten wij in de sombere jaren die volgen zouden, menigeen tot troost en bezinning gestrekt. Wie het bezat, was en is er gelukkig mee.

Nogeens, en nu samen met dr. J. S. Bartstra heeft Banning een goede greep gedaan, In 1946 is verschenen het Ie deel van „Nederland tussen de Natiën”.*) Bijgestaan

•) Nederland tussen de natiën. Een bijdrage tot onze cultuurgeschiedenis onder redactie van dr. J. S. Bartstra en prof. dr. W. Banning. Uitgeverij Ploegsma Amsterdam, deel I. 288 blz., prijs ƒ9.50 per deel.