îáìèrk

EN COMMUNISME

„Het leggen van oversterke nadruk op het groepsbelang en op de verovering der macht door het Marxisme heeft de ontwikkeling ener sociale gezindheid . onder de arbeiders meer tegengehouden, dan gebaat”. Henr. Roland—Holst

In „Tijd en Taak” las ik het verslag over een vergadering, gehouden in Hengelo, waarin ds. K. Strijd een discussie gevoerd heeft met den heer Koejemans van „De Waarheid”.

De inhoud daarvan mag ik als bekend beschouwen. „Een enorme communistenangst bij de mensen van de Partij van" de Arbeid”. „Wij moeten van die angst af”. We mogen niet vergeten, dat de doelstelling van het communisme ook voor ons, democratische socialisten, geheel aanvaardbaar is”. Een soortgelijk geluid heb ik ook vernomen in de discussie tussen ds. Buskes en Vorrink op een besloten vergadering van „Actieve Democratie” in Amsterdam gehouden. Als arbeider zij het mij toegestaan, over deze uitermate hoe langer hoe meer urgent wordende kwestie iets te zeggen.

Het is opvallend maar ook begrijpelijk, dat juist iemand als Vorrink met een grote politieke ervaring, positief stil is blijven staan bij de verhouding van het dialectisch-materialisme enerzijds en de democratie anderzijds. Het komt mij voor dat zowel ds. K. Strijd als ds. Buskes, aan dit ontzaglijk belangrijk probleem te weinig aandacht schenken.

Vorrink liet dit positief door hem gestelde probleem in de bewuste vergadering los en kwam op het terrein van de pólitieke kwesties, die vooral betrekking hebben op de sociaal-economische vragen. Dat ligt in zijn lijn. Hij laadde daarbij de schijn op zich, dat het communisme hem daar te radicaal is. (Een mijnheer in mijn omgeving mompelde aanhoudend aan het adres van Vorrink: „hij heeft het zelf te goed”.) Nu vraag ik: sinds wanneer valt sociale gerechtigheid samen, zo zonder meer, met de democratisering van de arbeid. Gaat het alleen om de sociaal-economische kwesties, laten we dan de Partij van de Arbeid opheffen en de dictatuur vanuit Moscou in de armen vallen.

Maar dan is de historische strijd tussen Bernstein en Marx, tussen Troelstra en de oude S.D.A.P. enerzijds en t’annekoek en Wijnkoop anderzijds, ijdel geweest, een nooit te verantwoorden vermorsing van tijd en energie voor de arbeidersstrijd geweest. Dan heeft Henr. Roland—Holst zich te vergeefs gedistancieerd van een communisme, dat elke vorm van moraal, rechtsbewust’zijn, wegverklaart en opnieuw laat bepalen door een doctrinaire staats-almacht, met precies dezelfde terreur die onlosmakelijk daaraan vastzit.

Als er een angst is voor het communisme, dan kan dit nog wat anders betekenen dan behoudzucht. Wanneer in het communistische blad „De Voorwaarts” lof wordt tgegezwaaid aan ds. Strijd en ds. Buskes (I 9 .Maart en 4 April) en Vorrink als van ouds afgemaakt wordt, dafi vindt elk democratisch-socialist, die nadenkt, dit een

onnatuurlijke vriendelijkheid, die tot klaarheid komt als hij achter de inderdaad grote urgentie van de economische problemen, belangrijke geestelijke waarden ontdekt, die onmisbaar zijn voor sociale gerechtigheid. '

Wat verstaat ds. Strijd onder de doelstelling van het communisme dat hij ook aanvaardbaar acht voor het dem. socialisme? Willen we deze doelstelling van het communisme dan maar s.v.p. volledig met elkaar onder de ogen zien? „De sociale gezindheid is geen nevenproduct van de economische ontwikkeling in het algemeen: en zij is dit evenmin van de verschillende organisatievormen der arbeidende klasse”, zegt Henr. Roland—Holst.

Het dem.socialisme kan het hist. materialisme tot op zekere hoogte als werkmethode aanvaarden, maar het dialectischmaterialisme, dat tot op deze dag wordt geproclameerd als de philosophie van het proletariaat, elimineert vroeg of laat het rechtsbewustzijn van een volk, wanneer de partij of de staat, dit voor haar macht nodig oordeelt.

Tegen een politiek, die noodwendig destructief vanuit deze doctrine de meest eerlijk bedoelde en toegepaste democratie als onsocialistisch weet te brandmerken op te treden of haar concurrentie aan te doen,' is gn blijft onmogelijk. F. G. DE GROOT

Het vraagstuk van de verhouding tussen sociaal-democraten en communisten is een actueel en voor de toekomst van Europa en* de gehele wereld uitermate belangrijk vraagstuk. Het zal in Tijd en Taak telkens opnieuw aan de orde komen. Wie meent, er klaar mee te zijn, vergist zich op een noodlottige wijze. Het is echter noodzakelijk, om eventuele misverstanden te voorkomen, bij de opmerkingen van de heer De Groot, dadelijk enkele kanttekeningen te maken.

Noch ds. Strijd, noch ds. Buskes gelooft, dat sociale gerechtigheid en democratisering van de arbeid synoniemen zijn. Wel zijn beiden er van overtuigd, dat sociale gerechtigheid in het heden democratisering van de arbeid inhoudt en dat zonder deze democratisering, sociale gerechtigheid niet meer dan een stichtelijk woord is. Aan stichtelijke woorden hebben wij echter op het ogenblik geen behoefte. West-Europa kent een politieke en culturele democratie, die een zeer waardevol goed'is. Zij is echter een halve democratie, die voor zeer velen zonder inhoud blijft tengevolge van hun economische onmacht en gebondenheid.

In Rusland heeft men evenzo een halve democratie: een economische en sociale democratie, maar de politieke en culturele, zoals wij die in West-Europa kennen, ontbreekt. Wij denken er niet over, de stelling te verdedigen, dat het uitsluitend om econo-

mische kwesties gaat, wij denken er echter wel over, de gedachte te propageren, dat het ook en in een niet geringe mate om sociale en economische kwesties gaat. Men behoeft ons waarachtig niet te vertellen, dat er belangrijke geestelijke waarden zijn—de erfenis van onze Westeuropese geschiedenis die wij met hand en tand zullen verdedigen en voor geen geld ter wereld mogen prijsgeven. Wij hebben niet voor niets vijf jaar de strijd tegen het Nationaal Socialisme gestreden. De heer De Groot moet niet denken, dat ds. Strijd en ds. Buskes dat in mindere mate zouden beseffen dan Vorrink. Het is echter hun overtuiging, dat deze geestelijke waarden dreigen verloren te gaan, wanneer de halve democratie van West-Europa niet met inzet van alle geestelijke en materiële krachten, over welke wij beschikken, wordt omgezet in een hele democratie, wanneer de politieke en culturele democratie niet •* wordt aangevuld met een democratie van de arbeid, wanneer wij niet een socialistische wereld ophouwen, waarin de waarde van de mens en de waarde van de menselijke arbeid worden gehandhaafd en gerealiseerd.

De doelstelling van de communisten is evenals die van de sociaal-democraten: het socialisme, een maatschappij zonder klassen en zonder uitbuiting. Noch in West-Europa, noch in Rusland is de socialistische maatschappij, zoals zij ons voor ogen staat„ een werkelijkheid. In West-Europa ontbreekt wat in Rusland gevonden wordt. In Rusland is afwezig wat wij in West-Europa bezitten. Ook voor ons staat verder vast, dat de sociale gezindheid geen nevenproduct van de economische ontwikkeling is. De S.D.A.P. gelooflde al lang niet meer, dat de klassenstrijd als zodanig aan de arbeiders de sociale gezindheid verschaft, die onmisbaar is voor de opbouw en instandhouding van een waarlijk socialistische maatschappij.

Het dialectisch materialisme als levensen wereldbeschouwing wordt dan ook door ons afgewezen. Ds. Strijd in zijn debat met Koejemans en ds. Buskes in zijn discussie met Vorrink hebben beiden hun kritiek op het communisme ingezet op drie punten: 1. de democratie, 2. het dialectisch materialisme als levens- en wereldbeschouwing, 3. de ethiek.

Dit alles neemt echter niet weg, dat de wijze, waarop van de zijde van de Partij van de Arbeid ■■— en dat is dan nog het groene hout de strijd tegen de communisten gestreden wordt, hen niet bevredigt. Deze bestrijding draagt naar hun overtuiging een te uitsluitend politiek karakter en is, psychologisch gewaardeerd, niet alleen onjuist, maar ook gevaarlijk. Zij verkleint de tegenstellingen niet, maar vergroot die en maakt een gesprek al meer onmogelijk. Wat wij beiden dan willen? Het antwoord op deze vraag heeft prof. Banning gegeven in zijn stellingen over kerk en communisme nu, die hij op de Ned. Herv. Bed.-Vergadering te Utrecht heeft verdedigd en toegelicht. Deze stellingen luiden aldus:

1. Het communisme moet worden verstaan als de belangrijkste moderne pseudoreligie. Daarom zal een bestrijding op het louter politieke vlak (democratie tegenover dictatuur) falen. 2. Eerste voorwaarde voor een juiste houding der kerk is de erkenning van het feit, dat het communisme ontstond in het Christelijke Rusland en een oordeel moet heten mede over de onmacht van het Christendom. 3. Noodzakelijk is, op grond van kennis en inzicht, de angstloze erkenning: