eeuwen van onbegrepen druk, dan de mannen. Als ik tenminste mij reëel zulke stillen in den lande voor de geest haal, die mij tot zegen, tot sterking zijn geweest, als engelen Gods, dan herinner ik mij meer vrouwen dan mannen.

Het zijn de mensen, in wie geloof tot liefde werd, zonder dat het de openheid van het. geloof verloor. Het zijn zij, wier daden belijdenissen werden, zondat dat zij verstarden tot plichten. Het zijn zij, die diepe verbanden zien, met verleden en toekomst, en die deze wonderlijke genade wisten mee te delen.

Vraagt men mij of het mis gaat, dan zeg ik néén. Voor wie weet heeft, dat God regeert, gaat het natuurlijk niet mis. Dat is punt één.

En voor wie weet, dat de „stillen in den ; lande” him werk blijven doen over het L ganse rond der aarde, in Amsterdam en in Berlijn, in Batavia en in New York, die I weet, dat de mensheid niet verloren is. > Want die weet van Heilige Geest. L . L. H. RUITENBERG.

Pinksteren ’47.

Rome en het Socialisme

Begin Maart heeft Pater Stokman in De Maasbode enkele artikelen gewijd aan het nieuwe beginselprogram van de Partij van de Arbeid. Hij vergelijkt het nieuwe program, dat door het Congres kort geleden aanvaard werd, met het voorlopige program van het vorige jaar en constateert achteruitgang.

In het voorlopige program van 1946 werd de socialisatie facultatief gesteld: socialisatie van de beschikkingsmacht of van de eigendom der productiemiddelen behoort te worden toegepast met het algemeen welzijn als richtsnoer. Het alternatief is dus: beperking van de beschikkingsmacht of socialisatie van de eigendom der productiemiddelen, want socialisatie van de beschikkingsmacht der productiemiddelen is geen wezenlijke socialisatie. In het nieuwe beginselprogram wordt de socialisatie van de eigendom der productiemiddelen niet facultatief gesteld. Socialisme wordt omschreven als een economisch bestel zonder klassentegenstellingen, waarin de voprnaamste productiemiddelen op de gebieden van industrie, bankwezen en transport zijn gesocialiseerd en waarin voor de overige gebieden door beperking der beschikkingsmacht de euvelen van het particuliere bezit zijn opgeheven.

Pater Stokman concludeert, omdat verder op in het program geschreven wordt over beperking van de beschikkingsmacht der productiemiddelen in die takken van stoffelijke behoeftanvoorziening, die niet of nog niet voor socialisatie in aanmerking komen, dat de Partij van de Arbeid op den duur alle productiemiddelen wil socialiseren.

Deze conclusie is zeer beslist onjuist.

De Partij van de Arbeid is een socialistische partij en heeft dus de socialisatie' op haar program gezet. Er zijn echter vele socialisten, die de socialisatie van de grond afwijzen en bijna geen enkele socialist wil de socialisatie-leuze verdogmatiseren. De sleutelposities in het economische leven moeten aan de particuliere eigendom worden onttrokken, maar in de Partij van de Arbeid is men het er over eens, dat een particuliere sector in het productieproces kan blijven. Er is geen sprake van socialisatie als alleen zaligmakend dogma. Maar de socialisatie van de voornaamste produc-

tiemiddelen staat inderdaad in het program en zij neemt de eerste plaats in.

Pater Stokman heeft dus volkomen gelijk, wanneer hij beweert, dat het privaateigendom der productiemiddelen in het beginselprogram op losse schroeven wordt gezet. De Partij van de Arbeid »is nu eenmaal een socialistische partij.

De vraag, die zich naar voren dringt naar aanleiding van deze critiek, is volgens Prof. Banning („Socialisme en Democratie” April 1947 blz. 100) deze, of de Roomse kerkleer zonder reserve partij kiest voor de privaateigendom van de productiemiddelen. Die vraag dringt zich daarom zo sterk naar voren, omdat er Roomsen zijn, die socialisatie ten bate van het algemeen welzijn verenigbaar achten met de Roomse kerkleer.

De Roomse kerkleer is deze: het eigendomsrecht is het recht om vrij te beschikken over goederen, die verkregen zijn door zedelijk gerechtvaardigde arbeid. Dit recht wordt innig verbonden aan de menselijke persoon en wordt onderscheiden in het recht van beheer en het beschikkingsrecht, waarbij als algenieen gezichtspunt geldt, dat er van de goederen en bezittingen geen zedelijk misbruik mag worden gemaakt.

Welke practische politieke consequmties vloeien er nu voort uit de aanvaarding van deze opvattingen over het eigendomsrecht?

Het is mogelijk, dat een Roomse zegt: in het tegenwoordig stadium der noodzakelijkheid van geleide economie, eventueel van socialisatie der sleutelposities, heb ik – er voor te zorgen, dat de arbeiders medeverantwoordelijkheid krijgen voor het mede door hun arbeid verworven bezit, mede-verantwoordelijkheid ook voor het doel, waartoe dit bezit wordt gebruikt.

Prof. Banning zegt het op zijn wijze: Of deze wordt bereikt en het meest doeltreffend wordt toegepast door spreiding van bezit dan wel door personalistische socialisatie is een vraag van methode, waarin de kerk haar leden vrijlaat. M.a.w. de keuze van een socialistische of een andere politieke partij volgt niet dwingend uit de kerkleer, maar wordt aan de persoonlijke keuze overgelaten, mits in de betreffende partij het geloofsbeginsel niet in gedrang komt.

Pater Stokman heeft in De Maasbode van 24 April op de beschouwingen van Prof. Banning gereageerd. Spreiding van bezit of socialisatie is volgens hem meer dan een kwestie van methode.

Leo XIII heeft in Rerum Novarum de socialisatie der productiemiddelen klaar en duidelijk afgewezen als in strijd met de rechtvaardigheid, als een miskenning van de taak van de staat en als een benadeling en verslechtering van de arbeidersstand zelf. En van dit in Rerum Novarum breed uitgewerkt betoog heeft Pius XI in Quadragesimo Anno gezegd, dat het niets anders' is dan de katholieke leer aangaande dit punt. Daarom blijft Pater Stokman het bedenkelijk vinden:

I. dat art. 24 van het nieuwe program onder de grondrechten niet noemt het recht op eigendom;

2. dat art. 5 de structuur der kapitalistische productiewijze veroordeelt, omdat zij gegrond is op de particuliere eigendom der voor tbr engingsmiddelen;

3. dat art. 3 over de socialisatie van de voornaamste productiemiddelen op de gebieden van industrie, bankwezen en transport niet meer de alles beheersende factor van het algemeen welzijn als richtsnoer vermeldt.

Pater Stgkman geeft toe, dat in een bepaalde situatie onder Roomsen een meningsverschil kan blijven bestaan over de noodzakelijkheid van socialisatie van een bepaalde sector der maatschappelijke behoeftenvoorziening. Het program van de Partij van de Arbeid gaat hem echter veel te ver. Hij wil bovendien in het door hem genoemde uitzonderingsgeval eerst overwegen, cÊ andere middelen, waaraan de onmiskenbare nadelen der socialisatie niet vastkleven, niet even goed en wellicht beter het gestelde doel bereiken.

Pater Stokman is de man, die het op het ogenblik in Roomse kring te zeggen heeft. Hij spreekt natuurlijk niet met onfeilbaar gezag. Maar het is toch wel zo, dat hij niet de eerste de beste is. Hij heeft onder de Roomsen, zeker onder de vooraanstaanden op politiek en sociaal gebied, groot gezag. Hij beroept zich bovendien terecht op Leo XIII en Prins XI. Zijn antwoord aan prof. Banning levert in elk geval het onweerlegbaar bewijs, dat Rome niets van het socialisme hebben moet.

De Partij van de Arbeid wil niet alle productiemiddelen socialiseren en de Roomsen geven toe, dat er onder hen over socialisatie van een enkele sector van het productieproces in een bepaalde situatie meningsverschil kan blijven bestaan'), maar dit blijft het grote principiële verschil: in het beginselprogram van de Partij van de Arbeid neemt de socialisatie der productiemiddelen de eerste plaats in, terwijl zij in de encyclieken van Leo XIII (Rerum Novarum) en Pius XI (Quadragesimo Anno) klaar en duidelijk wordt afgewezen.

Wij hebben geen woord te veel gezegd, toen wij zeiden, dat Rome het socialisme zeer beslist niet wil.

De Roomse leer van de eigendom maakt het de Roomse kerk onmogelijk, het socialisme, dat de socialisatie der productiemiddelen als eerste punt op zijn program plaatst, haar zegen te geven.

J. J. BUSKES Jr.

') De enige zin in de encycliek „Quadragesimo Anno”, waarop men zich beroept, wanneer men voor socialisatie pleit, is deze: „Terecht kan men ervoor opkomen, dat bepaalde soorten van goederen voorbehouden moeten worden *aan de staat, omdat zij een zo grote heerschappij met zich meebrengen, als aan privaatpersonen zonder de gemeenschap te benadelen, niet in handen kan worden gegeven”.