zijn reserves uitgeput; India, de schatkamer van het Empire, stond vlak voor de onafhankelijkheid, de Dominions waren steeds meer gelijk waardige partners geworden, die deels sterk op Amerika waren geörienteerd. Gevolg van dit alles is, dat een politiek tegen de Verenigde Staten voor Engeland ondenkbaar is géworden. Maar volkomen afhankelijk van de Verenigde Staten, zoals het resultaat van een volledig bondgenootschap bij de huidige machtsverhoudingen allicht geweest zou zijn, is Engeland ook weer niet geworden. Het ïleeft gestreefd naar een tussen-positie tussen de U.S.A. en de Sowjet-Unie en heeft geen enkele verbintenis met de U.S.A. aangegaan, die het niet evenzeer met de Russen zou kunnen sluiten. Maar de Russen zijn daar allerminst happig op geweest, doch hebben getracht hun toenemende invloed meer ten koste van de Britten dan van de ook voor hen te machtige Amerikanen uit te breiden; reeds tijdens de oorlog hadden zij daarmee op de besprekingen in Teheran en Yalta succes en dus richtten zij ook na de oorlog de scherpste propaganda-pijlen tegen het „reactionnaire Engeland”. Zij maakten het daarbij echter zo bont, dat het resultaat geheel anders uitpakte: de propaganda vond weinig geloof en de Amerikanen gingen Engeland steeds meer steunen, omdat zij de opzet doorzagen. Eerst sedert die steun volledig duidelijk is geworden, windt men zich in Moscou vooral tegen de Ver. Staten^op.

Dit Is in grote lijnen het verweer, dat Bevin tegen zijn critici uit de socialistische hoek voert, waaraan men nog kan toevoegen, dat hij af en toe ook scherp tegenover de U.S.A. heeft stelling genomen, o.a. toen dit land, zonder rekening te houden met enig mandaat- of trustschapsstelsel, de Japanse mandaat-eilanden (Sedert 1918) wilde annexeren, en bij zijn sabotage van de plannen voor de‘ Wereld-Voedsel-Organisatie. Waar Engeland wel zij aan zij met Amerika stond, had Rusland ongelijk, luidt het verweer van Bevins politiek. Men vindt dit verweer zeer scherp geformuleerd in de officiële Labour-uitgave, „De kaarten op tafel”, dat onmiskenbaar een antwoord is op de linker-vleugel-brochure „Keep left” en met name op deel daarvan, dat over de buitenlandse politiek handelt en geschreven Is door R. H. S. Crossman, de bekwame redacteur van het beroemde weekblad „New Statesman”; de twee andere delen zijn geschreven door Michael Foot, over de erfenis der conservatieven ■— en Mikardo over een scherper socialistische pldn-politiek en een twaalftal andere Lagerhuisleden draagt voor het geschrift mede de verantwoordelijkheid. Het is ongeveer dezelfde groep, die voor de handhaving van de dienstplicht was, maar alleen op voonvaarde, dat de diensttijd van 18 op 12 maanden zou worden verlaagd, opdat de troepen in het Nabije Oosten verminderd zouden moeten worden.

HOUTSNEDE VAN ERIC RAVILLIOUS (1903-1942)

Deze „rebellen” zijn n.l. voorstanders van een liquidatie van Engelands imperialistische erfenis in het Nabije Oosten, die op de invloed op Dardanellen en Suezkanaal en op de grote petroleumvelden In Irak met hun pijpleidingen naar de Middellandse Zee berust. Bevin wil hier geen voorrechten opgeven, als hij niet zeker is, dat de andere grote mogendheden dit ook doen, terwijl „Keep left” bepleit om de verantwoordelijkheid voor deze waterwegen aan de Verenigde Naties over te dragen en de concurrentie der Grote Vier op petroleumgebied door een gemeenschappelijke regeling te beëindigen; zodat dan de Britse troepen in Griekenland, Palestina

en Egypte de drie mislukkingen van Bevins politiek ■— ook niet meer nodig zijn. Van de Truman-leer die de U.S.A. speciaal geroepen acht dergelijke posities van Engeland over te nemen, zijn deze socialisten felle tegenstanders, omdat overal de verhouding tussen conservatief en communistisch door de keuze tussen Amerika en Rusland verscherpt en daar tussen voor het democratische socialisme en voor de vredesgezinde krachten steeds minder ruimte overblijft. In Europa hopen zij, dat een zo groot mogelijk aantal landen zich om een duidelijk socialistisch Engeland zal willen scharen voor een politiek van de „Derde Weg”, onafhankelijk van Amerika en Rusland (dit laatste wil de pro-communistische Labourgroep om ZilUacus en Driberg natuurlijk niet), met een gemeenschappelijke planpolitiek, waarin ook Duitsland (de Sowjet-zone inbegrepen) opgenomen is; de zware industrie zou daarbij in de Duitse gebieden moeten worden verminderd.

Op de grote jaarlijkse partij conferentie te Margate heeft Bevin de eerste ronde van de strijd om een nieuwe koers met glans gewonnen. Meer nog dan zijn realisme en zijn sprekersgaven heeft hiertoe bijgedragen, dat de Russen zo weinig hoop bieden voor de plannen van vergaande internationale samenwerking, zoals de rebellen ze nastreven. Voor de politiek van de dag blijft de richting-Bevin dus nog steeds de aangewezen weg, maar ook Bevin houdt nog steeds de deur voor een even intense samenwerking met Rusland als met Amerika open (Engeland en de Sowjet-Unie sloten onlangs ook nog een vergaand handelsverdrag) en als de omstandigheden er

toe leiden, dat men in Moscou eieren voor zijn geld kiest, dan ontstaan er zeer veel mogelijkheden voor een „links richten”, zoals de „rebellen” dit hastreven. Mogelijk dat de vrees voor een „Atlantische concentratie” de Russen in November rijp maakt voor een oplossing van het Duitse vraagstuk in een Europees kader, dat van de beide grote Buren de „Derde Weg” mag gaan. . W. VERKADE.

„Vrijheid? Ik weet van mezelf, dat ik handel met een verantwoordelijkheid, die mij toébehoort, die mijn zelf uitmaakt. Ik kan en niemand anders kan dat doordringen tot de bron van mijn eigen wisselvallige sterkte en lafheid, en deze bron herkennen als mijn uitsluitend bezit. Dat is 'het wat God de mens gaf zonder enige beperking en het is een bewijs van die gelijkheid met God, die God ook 'bedoelde en we dulden niet dat een mens ons dit geschenk ontneemt. Daarom is het zinloos een mens tot deugdzaamheid te dwingen, zoals men een leeuw kunstjes laat doen met een bal, want je berooft daarmee het dier van al zijn heerlijkheid. Hoe kan God spreken tot een oor, dat gonst van dwingende vermaningen? Ik aanschouw zo’n geluk in de kleine en verborgen triomfen, zo’n stralende schoonheid in de zelfstrijd der ziel, dat het me eeh soort heiligschennis lijkt om mijn eigen voornemens te schreeuwen door het sleutelgat van dit geheim vertrek”.

uit „Interim” (1945) van

R. C. Hutchinson