op te groeien tot gelukkige verantwoordelijke mensen.

Ziekenzalen worden gesloten door gebrek aan personeel, kinderhuizen dreigen te volgen, criminaliteit onder de jeugd neemt toe. Overal is een dringend tekort aan personeel, waar men ook komt, in clubhuizen, internaten of bij de jeugdbeweging, het refrein blijft hetzelfde: tekort aan kader! Om dit laatste te helpen vormen, zijn er twee opleidingen in ons land, die zich specialiseren in het vormen van leidsters en leiders voor de ongrijpbare jeugd en voor het werk in kindertehuizen, inrichtingen, enz.

Op het eiland Brienenoord te Rotterdam staat het internaat uitgaande van de clubhuizen „De Arend” en „De Zeemeeuw” en de Volkshogescholen. Hier krijgt een kleine groep jonge mensen een interne training voor het werk onder de grotestadsjeugd. ’s Morgens worden lessen gegeven: psychologie, sociologie, kinderbescherming, technisch clubwerk, volkszang en -dans, lekenspel, enz., terwijl een deel van de middag en avond practisch werk in de clubhuizen wordt gedaan. Het is een jaar van zwaar voorbereidend werk.

Hetzelfde kan worden gezegd van het trainingsjaar in „Middeloo”, het internaat van het Opleidingscentrum voor Sociale Jeugdzorg te Amersfoort. Hier is de opleiding speciaal gericht op het toekomstige werk in Icindertehuizen, inrichtingen, enz. Huishoudelijk werk, tuinieren en een intense beoefening der practische vakken (handenarbeid, zang, dans, sport, lekenspel) wisselen de theoretische lessen (opvoedkrmde, speciale zielkunde, inspectie, rapportage, enz.) af. Na het jaar op ~Middeloo” volgt een jaar practijk in een inrichting.

Boekbespreking

Wat deden de< vrouwen met haar kiesrecht, een brmdel opstellen over de praktijk van het vrouwenkiesrecht door schrijfsters van verschillende politieke groeperingen, onder redactie van mevr. C. Pothuis—Smit. Uitgave Van Loghum Slaterus, Arnhem 1946. 188 blz. ƒ 3.75.

Ik heb dit boek in één ruk uitgelezen, omdat het zo interessant en leerzaam is. Terzelfdertijd heb ik me soms, uit solidariteit met mijn sexe, geschaamd. Interessant, omdat het zo’n boeiende dwarsdoorsnee is van de politieke geschiedenis van ons land, leerzaam omdat men er allerlei gegevens bijeenziet, die men wel kon weten, maar steeds weer over ’t hoofd ziet. Het actief kiesrecht heeft aan de samenstelling der vertegenwoordigende lichamen weinig veranderd, het passief kiesrecht wél, niet in de zin, dat er zoveel vrouwelijke vertegenwoordigers kwamen, maar hun aanwezigheid kon de sfeer veranderen en de accenten verplaatsen. Voor de vrouw zelf is het kiesrecht belangrijk, niet als doel of natuurrecht, maar omdat het haar emancipatie bevordert en haar politieke opvoeding. Voor de gemeenschap is haar kiesrecht belangrijk, omdat de vrouwen vaak onderwerpen aan de orde stellen, welke de mannen ten onrechte verwaarlozen, of omdat zij vanuit hun geestesgesteldheid de ondei*- werpen anders belichten dan de man, méér vanuit de concrete situatie, minder formeel en juridisch: meer vanuit de nood, minder vanuit het recht. Hier is een bloemlezing van uitspraken: „Mannen zijn soms heel conservatief en van eigen superioriteit wel eens te veel overtuigd”. „De meeste mannen horen graag hun eigen stem en hebben weinig geduld om te luisteren naar die van een ander.” Het is niet onbelangrijk zo overwoog ik dat er een vrouw in de gemeenteraad zit, al was het maar om bij de bouw van gemeentewoningen te adviseren, dat de gootsteen in de keuken in het midden van het aanrecht wordt aangebracht. Maar hun visie op sociale noden, ik bedoel die gebieden van overheidsbemiddeling die de directe zorg voor het welzijn van andere mensen betreffen, is het, die de aanwezigheid van vrouwen zo ongemeen belangrijk maakt en daarvan geeft dit boek treffende voorbeelden; en dan is er nog iets. Op talloze plaatsen van dit boek kan men lezen, dat de vrouwen, veel minder bevangen in poUtieke dogma’s dan hun mannelijke collega’s, vlotter de staatkundige tegenstellingen doorbreken en oog hebben voor de redelijkheid van de argumenten der tegenstanders. We hebben er onlangs weer een sprekende demonstratie van aanschouwd: in de Tweede Kamer vormden alle vrouwen, van de Chr.-Hist. Unie tot de Vrijheidsbond, van de communistische partij tot de Partij van de Arbeid, één gesloten front voor de bescherming van het kind tégen de rechtse partijen en de minister van Justitie. Merkwaardig vindt u niet? dat tegenstanders van vrouwen-emancipatie ook tegenstanders van koloniale emancipatie zijn! Een progressieve partij moest het veel meer met de vrouwen wagen en op hen appelereif, maar hen ook, desnoods ondanks hun tegenstribbelen, ding opleggen. In de Kamers zijn nog te weinig vrouwen, in politieke verenigingen (partijleiding) bijna geen, om over andere verenigingen of over kerkelijke besturen nog maar te zwijgen! Ik geloof, mijne heren, dat we daar ongelijk in hebben en onrecht mee doen. J. G. B.

Briefwisseling

Aan at). L. H., te S. U schrijft uw verontwaardiging uit over het feit, dat mensen, die „zich Christenen noemen en zich nog Vel tot uitverkorenen rekenen” zo bloeddorstig zijn en er in Indonesië op los willen slaan. Als lezer van T. en T. weet u, dat wij geheel uw standpunt delen. Echter, met verontwaardiging alleen komen we er niet. Wë hebben duidelijk ons Inzicht tegenover het hunne gesteld; wij moeten nu pogen hen voor ons gezichtspunt te winnen. Daarbij is verontwaardiging een slechte raadgeefster, want zij vervreemdt de anderen van ons. Wij rekenen op uw steun en bijval, als wij keer na keer rustig de redenen uiteen zetten, die orfs hebben doen kiezen vóór de geweldloze oplossing en tegen wapengekletter.

Aan ah. J. F. V. V. te A’dam. IJ meent uw abonnemént op te moeten zeggen, o.a. (behalve om finantiële redenen) wegens „de socialistische inslag van ons blad”. U verwacht niets van een „massabeweging”, omdat het „een aanranding is.van het persoonlijke in iedere mens”, U wilt „geen lotsverbetering en masse, maar slechts de toe-wijding aan hen, die je het naast liggen”; „door deze soort oefening in toewijding is het slechts mogelijk uit de schijnbaar onoplosbare moeilijkheden van heden te geraken”.

Wat u positief voorstaat, willen wij ook, en ik tart u een regel uit T. en T. aan te halen, waarin bestreden wordt, dat die toewijding aan de naaste eerste plicht is van iedere Christen. Ik persoonlijk zie het zo, dat het goddelijk gebod der naastenliefde als het ware concentrische cirkels van straalkracht om ons „ik” legt. Natuurlijk moeten wij bij onze „naasten” in de letterlijkste zin beginnen en hen de weldaad van onze toegewijde genegenheid geven, maar ten scherpste verzet ik mij ertegen, dat er ergens een grens is, dat we ooit kunnen zeggen: het leed van deze verre mensen gaat mij niet aan. In elk geval is zo’n houding wel dieponchristelijk; Jezus’ woord: „ik heb medelijden met de schare”, had u anders moeten beleren! Hoeveel Christelijker klinkt dan het woord van Henr. Roland Holst: „Het leed der wereld doet mij soms niet slapen”. Dat is socialisme en dat is Christendom.

Daarenboven sta mij toe, u dit in alle duidelijkheid te zeggen —is uw houding wel zeer nai'ef! De moeilijkheden van heden zijn door persoonlijke toewijding in kleine kring niet op te lossen, omdat -de oorzaken massaal zijn. Ik weet niet of u een zoon hebt, maar als die over 10 jaar ten gronde gaat aan een maatschappelijke .ramp (b.v. werkloosheid of oorlog), dan bent u niet verantwoord met te zeggen: „Jongen, ik ben toch altijd zo goed voor je geweest”; hij zal u toevoegen: „Waarom vader, bent u niet gaan staan bij hen, die met vertwijfeling gestreden hebben om deze ramp te keren? Zij zijn te zwak geweest, omdat tallozèn in hun knusse kringetje, terzijde van de wereldse drukte, wel erg goed voor elkaar waren, maar de krachten van het kwaad, die massaal zijn, geen donderend „halt” toeriepen. De soldaat, die in de oorlog naar moeders pappot teruggaat, omdat zijn geweertje de oorlog toch niet zal beslissen, heet terecht.... een deserteur.

Aan db. R. H. W. te B. U schrijft naar aanleiding van mijn artikel „Het einde van de tijd” (T.'en T. 14 VI), dat de studie van prof. v. d.-'Leeuw ook u niet geheel bevredigde en u voert nog een sterksprekende tekst aan tegen v. d. Leeuw’s stelling, dat het Christelijk geloof geen scheiding maakt tussen lichaam en ziel, n.l. Matt. X. 28. U mag echter niet over het hoofd zien, dat prof. v. d. L. deze tekst wel kent en hem voor zijn stelling aanhaalt (blz. 38).

Mag ik u overigens zeggen, dat uw betoog niet geheel logisch is? U verwijt de theologen, dat hun zegswijze „De dood wordt overwonnen in het geloof aan de opstanding”, generlei houvast biedt en dat * dergelijke duistere beweringen de massa vervreemden van de kerk. Dat is wel mogelijk, maar de oorzaak ligt dieper! U kimt niet ontkennen, dat de aangehaalde zegswijze teruggaat op zeer sprekende bijbelteksten. Deze zijn in strijd met onze waarnemingen van de natuurwetten. Nu kan men van oordeel zijn, dat de teksten dus onaannemelijk zijn in hun eerste zin, maar dan is de bijbel niet meer in volstrekte zin „geloofwaardig”. (De vergelijking met het geval Galileï gaat niet op. De bijbel pretendeert geen natuurkundig, wetenschappelijk handboek te zijn, maar hier spreekt hij over ons menselijk lot in Gods hand). Als men de teksten wel in hun eerste zin wenst te aanvaarden, verwijt dan de theologen niet, dat ze duister zijn. Wat moeilijker te begrijpen, ja geloofsmysterie is, kan ook een theoloog niet helder uiteen zetten, ja, als hij het waagt, loopt hij de kans zijn gegevens te vervalsen. Neem hem dus niet kwalijk, dat hij zich niet al te ver van het Bijbels spraakgebruik verwijdert. ‘

Aan db. M. de C. te A’dam. Dank voor uw vriendelijke woorden. Uw voorstellen komen ter redactietafel. Houdt u er echter rekening mep, dat de omvang van ons blad slechts bescheiden is en dat we met onze ruimte moeten woekeren. '

Üw plan om „eens een ruzietje te maken met de K.V.P.” is wel aantrekkelijk en u kunt op het applaus van menig partijgenoot rekenen. Er is echter een kleine moeilijkheid: van strijden komt scheiden, en dan? Jammer, dat u daar niet over schrijft. Neemt u het politieke schaakbord eens voor u, en overweegt u eens, met wie de K.V.P. dan samen zal gaan en op wie wij aangewezen , zijn. U bent toch op de hoogte van de stembusuitslagen en het aantal Kamerzetels? „Moet onze partij dan alles maar slikken”, vraagt u. Neen, waarachtig niet! en misschien komt het ook weleens tot dat „ruzietje”.

Aan ah. Tj. L. te S. Uw waardering en uw critiek komen ons beiden van pas. Uw waardering spoort ons aan om vol te houden, uw critiek om het beter te doen. Uw critiek betreft twee zaken: a) wij zijn te intellectueel en doen te geleerd. Er zal wel iets van waar zijn en sommigen van ons het geldt toch immers niet voor allen? —■ nemen zich voor nog eenvoudiger te schrijven, maar houd ons ten goede: ook wij kunnen ingewikkelde vraagstukken, die aan de orde zijn, niet altijd vereenvoudigeri. Ondergetekende is erg dom op radiogebied. Eens ontmoette hij een deskundige, aan wie hij zijn domheid verried. „Maar het is toch heel simpel” riep de vakman uit: „De muziek zit in de lucht. Je draait aan de knop van je radiotoestel en de muz'iek spuit eruit, juist zoals je aan de waterleiding het water aftapt door een kraan. Dat is het hele eier-eten”, besloot .hij triomfantelijk. Die man had een moeilijk vraagstuk eenvoudig gemaakt, maar ik bleef even dom. Waarmee ik maar zeggen wil, dat u niet altijd klagen mag, als een artikel wat moeilijk is; eenvoud is niet altijd, het kenmerk van het ware... Misschien is daarenboven bij uitzondering dit artikel nu eens niet voor u, maar voor een andere lezer van T. en T. bestemd. U treft nimrrier een weekblad, waarin alle, maar dan ook alle artikelen zonder uitzondering voor u bestemd zijn.

b). Uw tweede grief: T. en T. is niet stichtend. We zijn te bang voor „gepreek” en we wijzen niet vurig genoeg heen naar Jezus Christus, kortom, wel socialisme, geen evangelie. Ook van dit bezwaar nemen we gaarne nota, zo goed als van het verwijt, dat we «vaker horen: te veel evangehe, te weinig socialisme. Maar ook hier passen enkele critische toevoegingen. Ten eerste, ons weekblad beoogt niet allereerst de individuele stichting van de lezers. Het is niet zonder meer een godsdienstig noch een kerkelijk blad, en ofschoon het stichtelijk element, dat wij niet meesmuilend bedoelen en dat we waarlijk niet geringschatten, er niet geheel aan ontbreken mag, onze doelstelling is anders en hiermee kom ik tot een fundamentele opmerking: T. en T. heeft als opzet: de confrontatie van evangelie en socialisme, dat is niet hetzelfde als de onverbonden naast elkaar stelling van deze twee ongelijksoortige grootheden: zoveel procent hierover en zoveel procent daarover. Daarom is uw verwijt niet helemaal gegrond. Ik kan me een artikel denken over een socialistisch probleem, waarin evangelie noch Jezus genoemd wordt en dat toch uitstekend in ons kader past, omdat het onderwerp iedere socialist, die zich Christen noemt, ter harte gaan moet en daarnaast een artikel, dat een opwekking inhoudt tot Christelijk leven, of een toelichting geeft bij een specifiek evangelisch probleem. He.' heeft niets met het socialisme te maken, niaar toch kan het de lezer inspireren bij zijn strijd voor het socialisme.' RED.SECB-

ZOKIiËLOOSMID Vroeg of laat zal ze zich wreken Wie het sluiten van een levensverzekering uitstelt, is zorgeloos Mórgen kan het immers al te laat zijfL Een polis bij ~De Centrale'* is veilighad vooi Uw gezin, van het eerste ogenblik at \ enO.P‘'"'“ ]

Voor Goud en IVan D( I Steenweg

Een bescliaafde^^ö HUISHOUDSTI:^ verpleeghul; (of 1 vraagd in >d®in rusthuis te HilvefS mooie omgeving- . werkkring. Br. n* j inlicht, en voorai jt van ref. en Bi> onder no. A van dit blad. Rustend duwnaar, vraagt huishoudstj of iemand otn .-t wonen. huis, met mooi Grote was er Schirm,

TIJ D E N * 15 cent per