Vondel spreekt

„De vree, een schat bij velen onbekend.

Die overtreft triomfen zonder end.

D’ olijf behaagt mij boven den laurier. Wat is de krijg een woest verslindend dier!

Dat weet het volk ’t welk op de grenzen zucht. En eeuwig kermt in een benauwde lucht.

Wat heeft het schier een eeuwe niet bezuurd!

Elk vecht om vree, maar Keêrlands oorlog duurt."

uit Vredewens aan

Constantijn Huygens. 1633

krachtens hun noodtoestand, min of meer dictatoriaal geregeerd werden, werkten de reusachtige legers met ijzingwekkende nauwkeurigheid in de richting van de hun verstrekte doeleinden. Waarom? Omdat hun doeleinden absoluut waren. „Vernietig de tegenstander” is een opdracht, die een generaal kan uitwerken, maar vraag hem niet ergens voorzichtig orde en rust te herstellen. Hij zal er soms in slagen, maar dan komt het, omdat hij nog andere kwaliteiten dan de typisch- militaire bezit. Maar een leger te hanteren voor pacifieke doeleinden, is welhaast even onmogelijk, als met een tank een bloementuin te wieden.

Laat ons pogen te begrijpen, hoe dat komt. Kan de militair het helpen, dat hij zich bewust is van zijn macht? Hij is sterker, wijl beter bewapend, dan de burger. Daarenboven beslist, in zijn beroep, niet argument en gesprek, maar geweld en wapenkracht. ~Niet praten, maar granaten” is een leuze hun uit het hart gegrepen. Er is nog iets diepers! De adel van zijn beroep berust hierin, dat hij zijn leven beschikbaar houdt voor het vaderland. De burger betaalt met belasting, hij met bloed. Ik kan me zo goed voorstellen, dat hij daaraan het recht meent te ontlenen, het vaderlandse belang te behartigen, zoals hij het ziet. Zijn beroep brengt mee, dat hij niet terugdeinst voor bloedvergieten en dan is het beter schutter dan schietschijf te zijn. Hoe zou hij niet ongeduldig worden, al zijn bereidvaardige energie, zijn strijdlustige deskundigheid telkens af geremd worden door een burgerlijk gezag, dat praten wil, waar hij daden wenst, dat langzaam vordert, waar hij doorstoten

wil, dat omwegen zoekt, waar hij de kortste weg kent.®)

Elke democratie loopt gevaar zijn waardigheid, ja zijn bestaan te verliezen aan zijn militair apparaat. Hierover een volgende ' keer meer, maar misschien, God verhoede het geven de feiten der komende dagen een bewijs uit de practijk. J. G. BOMHOFF

') Dit artikel werd reeds geschreven op 10 Juli, maar door „de technische storing” (zie „T. en T.” 19 Juh), kon het niet eerder geplaatst worden. We hebben het, overtuigd van de ernst van het onderwerp, maar ook van de ernst van de situatie-nu, herschreven, verbeterd en aangevuld. Er mag te minder over gezwegen worden. Nu onze pohtieke tegenstanders pogen de ergernis van Z.-Celebes te kleineren. Prof. logemann wordt, naar aanleiding van zijn interpellatie met Göbbels vergeleken en men durft zijn actie te kenschetsen; „Zwijgenover alles, maar een heel grote mond opzetten, wanneer men hoopt, de tegenpartij ook eens op een foutje te kimnen betrappen.” Het laatste nieuws uit Indië: „Ze noemen mij de Turk”, zei de kapitem; aan de Andreas Bickerweg 5, Den Haag, waar dit fraais verschijnt, huizen blijkbaar nog meer van die Janitsaren, die over een moordpartij vergoelijkend praten als over „ook eens een foutje”, p „Ze noemen mij de Turk”, zegt hij tegen minister Gani te Batavia, als hij deze komt arresteren (zie „Nieuwe Courant” 22 Juh, „Parool” 21 Juli). Twee opmerkingen onzerzijds: a. de commssie, reeds sedert 9 April aan ’t werk, heeft blijkbaar nog niet kunnen vaststellen, of deze kapitein voor de gruwelen te Celebes verantwoordelijk is of niet. Hij heeft tenminste op 20 Juh te Batavia belangrijk en dehca'at werk te verrichten; b. hij schijnt niet erg te lijden onder de aantijgingen tegen hem ingebracht: „Ze noemen mij de Turk”. In het Ned. Woordenboek van Koenen kunt u vinden, dat Turk in figuurhjke zin betekent: „wreedaard”. P „Waarom”, zo heeft men gevraagd („V.N.” 26 VII blz. 7), „zweeg dr. Beel in zijn regeringsverklaring over de rol, die de ontslagaanvrage van Gen. Spoor heeft gespeeld?” Heeft hier soms ook het mihtair ongeduld ons staatsgezag overrompeld?

Ontmoetingen in Parijs

Slechts een enkele Parijse krant heeft geïnformeerd naar de kosten van de conferenties over het Marshall-plan in Parijs, de eerste mislukte der Grote Drie en de „eerste geslaagde” conferentie sedert de capitulatie van Duitsland” der zestien, die de invitatie van Bevin en Bidault voor de tweede Marshall-bespreking hadden aangenomen. Maar de meeste Fransen zijn veel te trots op hun hoofdstad als politiek centrum dan dat de kosten van een conferentie ook bij een bedenkelijk tekort op hun begroting een rol mogen spelen, wanneer zij als gastheer kunnen optreden.

De Quai d’Orsay, Frankrijks klassieke departement van Buitenlandse Zaken, streefde trouwens meer na, dan Frankrijk een geslaagde gastheer te doen zijn. Hun doel op de eerste conferentie, als eerlijke makelaars tussen Beviii en Molotow op te treden moge door de Russische onverzettelijkheid zijn mislukt, hun opzet bij de tweede bespreking heeft meer succes gehad, al was ook het tweede doel in volle omvang onbereikbaar. Het eerste doel van de chef der economische afdeling van de Quai d’Orsay, de heer Alphand, was n.l. om het plan-Monnet veilig te stellen en dat is waarschijnlijk aardig gelukt, het tweede om dit plan tot de spil van het gehele Europese herstel te maken, ontmoette veel verzet.

Het plan-Monnet

Monnet is een der belangrijkste economen uit het oude Volkenbondssecretariaat geweest, die voor Frankrijks herstel en vernieuwing een soort vier-jaren-plan gemaakt heeft, dat het industriële apparaat vóór de oorlog reeds belangrijk verouderd en onder de Duitse bezetting nog geplunderd en tot op de draad versleten be- , hoorlijk nieuw moest uitrusten en moderniseren, dat door een grote uitbreiding van de Lotharingse staalproductie een deel van de rol van de Duitse industrie moest overnemen én voorts in een goed uitgebalanceerd systeem van lonen, prijzen en arbeidsproductiviteit in Frankrijks eigen behoeften zoveel mogelijk moest voorzien en tevens zijn exportmogelijkheden belangrijk moest vergroten. De heer Monnet zal zelf W'el nauwelijks hebben verwacht, dat dit plan uitvoerbaar was, zonder een internationaal kader en zonder een behoorlijke dollar-lening, maar deze dingen kwamen nu door het Marshall-plan binnen het bereik der mogelijkheden en deze mogelijkheden zijn door de besprekingen der Zestien voor een belangrijk deel grote waarschijnlijkheden geworden.

Grote Tioee en kleine Veertien?

Wat de heer Alphand echter niet gelukte, w'as een werkbasis te doen aanvaarden, welke eigenlijk niets anders was dan het plan-Monnet, plus wat Engelse plannen en wat verdere internationale franje, dat de Europese Grote Twee, Engeland en Frankrijk economisch stevig in de nieuwe mogelijkheden zou hebben gezet en voor de rest van de landen de bovenste wensen van hun dollar-verlanglijstje zou hebben ingewilligd, maar overigens Europa zou hebben gelaten zoals het was: een chaos van tegengestelde belangen, beschermd door autarkie-systemen met als gevolg: bureaucratie en armoede. Groot-Brittannië’s regeerders zouden hier misschien nog wel voor te vinden zijn geweest: ook zij zagen zich bovend:ien aangewezen als een soort tussenperso-