Twee

TIJDSDOCUMENTEN

Een jongen, die principiële, bezwaren tegen de militaire dienst heeft, maar van de Dienstweigeringswet niets afweet, (pas later hoorde hij van die wet en deed hij er een beroep op), wordt in Januari 1946 gekeurd en in Juli 1946 opgeroepen tot de werkelijke dienst. Zowel in Januari 1946 als in Juli 1946 deelt hij mede,, dat zijn geweten hem niet toelaat, soldaat te worden. In Juli, 1946 begint de lijdensgeschiedenis van dit geval, dat nu al langer dan een jaar duurt en van welke het laatste gedeelte zich in Indonesië afspeelt. Het einde is intussen nog lang niet in zicht. De jongen heeft zijn inzichten in Juni 1946 op papier gezet. Het werd een opstel, dat tot titel heeft: „Wat is oorlog eigenlijk?” Hem werd meegedeeld, dat deze uiteenzetting aan de hoofdveldprediker van de 7 December-divisie ter hand zou worden gesteld: „ter beoordeling”.

Wij geven eerst het woord aan de dienstweigeraar.

WAT IS OORLOG EIGENLIJK ?

Is oorlog niet het ergste wat wij kennen, hier op deze aarde, een oorlog, steeds geraffineerder en gemener, naar mate de geleerden hun uitvindingen doen, want wordt niet elke uitvinding het eerst gebruikt voor oorlogsdoeleinden?

Is een oorlog eerlijk? Hoe zou toch een oorlog eerlijk kunnen zijn, een oorlog met oneerlijke en beestachtige gemene middelen, en alleen maar met vernietigingsuitwerking. En om éen oorlog te kunnen voeren, daarvoor worden de mensen door de overheid verplicht om mee te doen.

mensen, die in God geloven, zowel van deze of van andere kant, die worden tegenover elkaar gezet met z.g. wapens, en daarmee verscheuren ze elkaar. Met bloeddoorlopen ogen zullen ze elkaar proberen van het leven te beroven. Vrouwen en kinderen, ja, hele steden, ja zelfs landen worden opgeofferd aan het monster, dat „oorlog” heet. Het veroorzaakt ziekten, honger en ellende, en jarenlang zullen de mensen de gevolgen daarvan ondervinden. En is het nu Christus’ wil, dat wij die zijn volgelingen moeten zijn, daaraan meedoen? Christus, die zegt: „Gij zult niet doodslaan”, Christus, die liefde is? Zouden wij het in zijn naam goed durven praten om aan oorlog mee te doen? Oorlog, waarin geen macht geldt, dan alleen het recht van de „sterkste”.

Als iemand b.v. in de burgermaatschappij een tegenstander . zou doden, zou hij misschien levenslang krijgen, maar als iemand in een oorlog bijzonder veel tegenstanders op z’n naam heeft staan,' dan wordt hij geëerd en krijgt hij een onderscheiding. Wat heeft de afgelopen oorlog ons gebracht? Millioenen doden, gewonden, verminkten, krankzinnigen, ja velen hebben nog geen behoorlijke woongelegenheid, kleding of eten.

Het is bij velen armoede geworden, de nasleep van de oorlog, die misschien nog jaren op ons zal drukken. Is dit Gods wil, dat de wereld zo zichzelf verminkt? Zal een volgende oorlog misschien het einde zijn? Is het niet beter dat wij het wereldse oorlogsmonster vaarwel zeggen, en daarvoor in de plaats, de wapenrusting Gods aandoen? Maar er zijn er nog niet velen, die voelen dat het alleen langs die weg kan en moet.

Ach, men weet het wel, hoe of het moet, of zou het soms niet mogelijk zijn om een internationaal politieleger op de been te brengen, dat het onmogelijk zoude maken, dat verschillende grote mogendheden zich weer klaar maakten /oor oorlog? Als men dan het geld gebruikte voor opbouw, in plaats van afbraak, zou dan deze aarde er niet stukken beter voor staan en naar Gods wil kunnen leven? Op politiek terrein ben ik niet bekend, maar laatst werd hier een papier voorgelezen, waar onder meer in voorkwam, dat ook Amerika hier in Indië belangen had, en dat dit land van ons verwacht, dat wij weer spoedig zullen zorgen, dat die belangen en maatschappijen hun geld weer kunnen opbrengen. Een poosje later lees ik in de krant, dat vertegenwoordigers van Amerikaanse vliegtuigfabrieken in DjOiJja zijn aangekomen, om met de Republiek te onderhandelen over de aankoop van vliegtuigen. Wat is politiek, vraag ik mij soms af? En dan krijg ik soms de gedachte, dat het geldapparaat toch machtig is. En dan heet het, dat onze jongens hier alleen zijn om de arme bevolking te beschermen. Is dat werkelijk, zo vraag ik me af, komen die Hollanders helemaal naar hier, om alleen de mensen te helpen, of zit er toch ook nog wel iets anders achter? Ook haalt men wel aan Rom. 13 waarin staat dat men de overheid moet gehoorzaam zijn, want daar is geen macht dan van God. Maar daar staat niet bij, dat die overheid altijd maar in alle dingen alleen Gods wil doet.

Als b.v. twee overheden elkaar bestrijden, moet men dan van beide kanten doen wat in Kom. 13 staat? Dat zou niet opgaan. Ook staat er in de Bijbel dat we Gode meer gehoorza-am zullen zijn dan de mensen. Ook de overheid immers bestaat uit mensen. Is er een grotere, tegenstelling denkbaar, dan tussen Jezus, "die alles doet om één mens te redden, en de oorlog, die niet het minste bezwaar heeft, om duizenden mensen niet alleen in de dood ook in het geestelijk verderf te storten? Waar blij ft, de eerbied voor Gods schepping, en het mensenleven? Toch kan ik ook begrijpen, dat er mensen zijn, die hoezeer ook de oorlog verafschuwend, toch menen, in sommige gevallen, zich er niet aan te mogen onttrekken. Maar die zienswijze kan ik niet delen, en acht dat voor Christus’ aangezicht een dwaling. Wat er ook mag bestaan, ik heb het vaste geloof, dat oorlog, een van elke morele basis losgeslagen geweld is. Ook ik wil als het moet' mijn leven wel wagen, maar niet op deze manier. Zijn wij naast elkaar geplaatst om elkaar in een oorlog, (die als wij niet tot bezinning komen, steeds erger terugkomt) te verscheuren, óf om elkaar zoveel mogelijk te helpen? Hiermede heb ik dan geprobeerd mijn zienswijze duidelijk te maken. Omdat ik niet m’n medemens kan doden en Christendom en oorlog in een onverzoenlijke tegenstelling staan, heb ik mij dan ook op de Dienstweigeringswet van 13 Juli 1923 beroepen, en volgens die wet daji moet ik, door de daarvoor, door de regering aangestelde commissie worden gehoord.

Het land dienen wil ik graag, maar niet als militair. Ik hoop dan ook dat men recht zal spreken, en kan of wil men mij niet begrijpen, dan zal- ik misschien een onaangename tijd tegemoet gaan, maar er is altijd nog Eén, waarop wij kunnen vertrouwen, en die ook zeker helpt. Aan die vertrouw ook ik mij verder toe.” * *

Deze uiteenzetting werd ter hand gesteld aan de divisie-veldprediker, legerpredikant Iste klas (majoor). Deze legerpredikant heeft zijn mening in enkele kanttekehingen samengevat.

Boven deze kanttekeningen staat: „Kantoor Protestants Geestelijke Verzorging”. De kanttekeningen zelf zijn de volgende:

Het hele betoog als zodanig is een slag in de lucht. Het probleem „oorlog” is n.l. momenteel niet in het geding. De taak van het leger is, (ook als het eventueel tot een gewapend optreden op grote schaal zou komen) niet anders dan het handhaven van gezag en orde, veiligheid en rust, tn een gebied, waarvoor onze regering verantwoordelijk, moreel en „de jure”. verantwoordelijk is. Waar N.N. zelf ’n pleidooi houdt voor een politieleger en de taak van ons leger Jaier in wezen niet anders dan het vervullen van een politietaak is en kan zijn vervalt daarmede m.i. in de huidige situatie de motivering van zijn dienstweigering.

Mondeling is hem, door mij, reeds op "leze inconsequentie gewezen, maar "hij schijnt deze niet te kunnen of te willen zien. Vat betreft de exegese van Romeinen 13, hiervan kan alleen geconstateerd worden dat dit de privé opinie ter zake is van het individu N.N. Zijn betoog komt hierop neer, dat hij, N.N., die theologisch ongeschoold is en (volgens zijn eigen wootden) „óp politiek gebied niet bekend is”, dat hij in staat is, los van de eventuele uitspraken vah theologisch ter zake bevoegden, de „wil van God” in een bepaalde (politieke)

send gering. Hieruit blijkt, dat men zich niet alleen realiseert, dat in de gegeven mogelijkheden het loslaten van het verband geen enkele politieke oplossing biedt, maar ook, wellicht meer onbewust, dat men niet lid werd op grond van een bepaalde concrete oplossing op één enkel punt, maar om het geheel van doeleinden, dat het democratisch-socialisme nastreeft. Nu laat ik de vraag, of de Partijleiding m de Indonesische kwestie een andere beslissing had dienen te nemen, ter zijde. Dit is al haast weer historie. Er is zoveel, waarover wij ons vandaag bezorgd moeten maken, dat wij de opwinding over beslissingen van gisteren moeten overwinnen. En vandaag is het de vraag, hoe wij de scherven van gisteren opruimen, zonder dat Indonesië, Nederland en de gehele wereld zich nóch meer bezeert.

Het partijlid weet dat. Hij weet, dat hij niet lid is van een organisatie, waar allen denken als hij. Hy weet wèl, dat hij solidair wil zijn èn in goede èn in kwade dagen. Hij weet, dat de partij geen kerk is, maar evenmin een secte. Hij is door de gebeurtenissen van deze maanden er des te meer van overtuigd, dat géén politieke macht in de concrete verhoudingen beter de doeleinden van democratie en socialisme' kèin dienen, dan de Partij van de Arbeid, ook al draagt hij pijn om beslissingen, die door zijn vertrouwensmannen genomen zijn. L. H. RUITENBERG.