achten elk staatkundig gezag, hoe wettig ook in zijn oorsprong, te erkennen en te gehoorzamen, om u te tonen, dat hier geen onoverbrugbare tegenstelling hoeft te zijn tussen Socialisme en Christendom.

Dit ter algemene waar berust nu ons gezag in Indonesië op? Men kan moeilijk volhouden, dat dit een vanzelfsprekende, natuurlijke gezagssituatie is en op het eerste oog lijkt het er veel op, dat dit gezag alleen maar berust op het recht van de sterkste. Noch als Christen, noch als socialist kan men immers de theorie huldigen, dat gezag en macht hetzelfde is. X rv*/*vö rröV V\ö T* o n k* +v-t»I

Vroeger bestonden daar twee theorieën over. Toen de Spaanse en Portugese ontdekkingsreizigers Amerika en Indië aan zich onderwierpen, deden ze dit mét het in hun ogen volste recht, want een niet—R. Katholiek was geen rechtspersoon. Wanneer dus „de wilden” bekering weigerden, werden zij ’ln naam der Habsburgse kroon, opvolger van het Heilige Roomse Rijk, onderworpen, en de staat nam daarmee de verplichting .op zich hen te kerstenen. Men vatte dit zeer ernstig op: de legitimatie der veroveringen bestond in de carvelen met missionarissen, die de kerk uitzond. *

Voor Hollanders (en Engelsen!) lag het heel anders. Zij bevoeren als kooplieden de zeeën, niet als veroveraars van een wereldheerschappij. Het kolonisatie-recht iag in hun koopmans-recht verankerd, Een koopman ging er op uit, om winst te maken. Die winst kon nooit onrechtmatig zijn, als het contract van weerszijden maar'vrij aangegaan was. Hij moest zaken kunnen doen, vandaar zijn recht op de vrije zee. Hij moest kunnen rekenen op de goede trouw van zijn wederpartij. En daar ligt nu de oorsprong van ons koloniaal recht. De „swartjes” waren niet betrouwbaar. Onze kooplui sloten „prachtige” contracten met de binnenlandse hoofden, maar deze hielden er zich niet aan, vooral ontdoken ze steeds de monopolies, die onze kooplui bedongen hadden. Omdat er zo geen zaken gedaan konden worden, stichtten zij dus hun eigen rechtsorde. De verovering en onderwerping is nodig en wettig op grond van de trouweloosheid. Daarenboven: men was in een rechtvaardige oorlog met Spanje gewikkeld. De Spaanse rijksidee belette de Hollandse koppman de handel. Dus veroverde men op hem, als rechtmatige buit, onze kolonies. Voortaan werden alie opstanden der inheemse bevolking meedogenloos neergeslagen. Dit heette geen oorlogshandeling maar politionele actie. (U kent de term toch? Als ze u vreemd in de oren klonk, was dat omdat u nooit koioniale geschiedenis bestudeerde!) en deze actie moet niet al te zachtzinnig zijn. Zelfs iemand als prof. Snouck Hurgronje adviseert nog in 1893: „Het zeer gevoelig slaan is een conditio sine qua noh (is: nóodzakelijke voorwaarde) voor het herstel der rust.”

Ik laat deze theorie hier onweerlegd. Ik vertrouw, dat u zelf in staat zult zijn als Christen de morele voosheid, als socialist de kapitalistische eigengereidheid ervan te doorschouwen. Maar u moet ze kennen, om ze vandaag hier en daar te herkennen. Wij hadden die kolonies nu eenmaal en geen zinnig mens kon ze ineens aan eigen lot overlaten en op de wereldmarkt als prooi voor de eerstkomende werpen. Men kon zich als Christen van heel dit vraagstuk af maken en men deed het (men doet het nog!) om vroom te bazelen over Gods hand in de geschiedenis, die dit buitenkansje in de schoot der Nederlandse natie geworpen had (u herinnert zich Colijn: de mier en de suikerpot T. en T. 2-VII-’47). Het wordt aannemelijker, als men, zoals prof. Logemann op de vergadering van de Prot. Chr. Werkgem. het recht op gezag baseert op de historische lotsverbondenheid, die ons volk aanwijst de noden van deze verschillende bevolkingsgroepen te lenigen, de bescherming der minderheden tegen hun machtige buren in handen te nemen, de maatschappelijke ontwikkeling van dit land te bevorderen en hun voor zover nodig en wenselijk, de Nederlandse cultuur over te dragen. Het waren dergelijke ideeën, die sedert van Hoëvell, Multatuli en Van Deventer de zgn. ethische richting inspireerden.

Ik teken hierbij aan, dat dit gezagsrecht op een plicht is gebaseerd en dus vervalt, als de plicht verwaarloosd wordt en vervolgens, dat dit gezag al de kenmerken heeft van een opvoedend gezag. Dit veronderstelt, dat het gekoloniseerde volk verkeert in een toestand van afhankelijkheid, d.w.z. een toestand, waarin dit volk voor de simpele instandhouding en voortzetting van zijn leven en voor de verwerkelijking van de in hem gelegen geestelijke mogelijkheden de hulp van anderen noodzakeUjk behoeft. Dit veronderstelt tevens, dat dit gezag vervalt op het moment, dat de geestelijke volwassenheid intreedt en dat m.a.w. die toestand van afhankelijkheid niet meer bestaat of slechts met opzet in stand wordt gehouden.

Het is de onsterfelijke glorie van het oude socialisme —' en we mogen dit vandaag als erfgenamen niet vergeten dat het de eerste politieke beweging is geweest, die in haar theorie van het imperialisme het koloniaal systeem ontmaskerd heeft, dat instinctmatig èn wetenschappelijk (ja, mijne heren, het vaak verguisde Marxisme treedt hier op!) heeft beseft, dat wie streed voor de ontvoogding van het proletariaat, ook te strijden had voor dc ontvoogding der koloniale volkeren. Toch waren onze socialistische voorvaderen niet zo naïef te menen, dat men zonder meer deze volkeren aan hun zelfbeschikkingsrecht moest overlaten. Neen, ze waarschuwden dat men hen niet als een prooi moest toewerpen aan 'het naar investering-zoekend imperialistische kapitalisme (nu Amerika!), dat men ze moest bijstaan in hun streven naar auto-

nome ontwikkeling, opdat ze als volwassenen zouden treden in de kring der naties, dat men ze moest beschermen teêen de feodale wantoestanden in eigen land, maar het socialisme, als revolutionnaire beweging, erkende scherper dan vele goedwillende Christenen, het revolutionnaire recht op emancipatie der gekoloniseerde bevolking. Het is een lange brief geworden, beste p.g., maar nu moet u zelf aan ’t denken gaan over onze situatie nü. Wel wil ik u de conclusies voorleggen, waartoe ik zelf, niet zonder aarzeling, gekomen ben. We zijn het er samen over eens, meen ik, dat het proces der emancipatie in voUe gang is en we weten ook dat dit een pijnlijk proces is (niet anders en niet erger, als ouders moeten uitvechten met hun grote kinderen. Dan vallen er ook wel eens harde woorden en in minder beschaafde milieus vallen er klappen. Ik reken voorlopig de verhouding tussen de volkeren, als rechtspersonen tot de minst beschaafde milieus!) En hier zijn mijn conclusies:

le. Souvereiniteit de facto (feitelijke') is het begin van elk wettig gezag, dat uit een revolutie ontspringt. De Nederlanders, die destijds in geweten aan de staten hebben gehoorzaamd ten tijde van Willem van Oranje, ja van Maurits en Prederik Hendrik, dus tot 1648, deden niet anders, dan onze Indonesische broeders nu. 2e. De souvereiniteit de jure (rechtens) van de Nederlandse regering maakt, dat zij ongetwijfeld niet alleen juridisch, maar ook zedelijk het gezag had om tot de beperkte politionele actie over te gaan.

3e. De kwestie waar het om gaat, is dus niet „machtsoverschrijding”, maar „machtsmisbruik” en u kunt weten, wat ik persoonlijk hierover denk. 4e. Souvereiniteit de facto en souvereiniteit de jure over eenzelfde object, vormen, zedelijk gesproken (misschien ook juridisch?) een onontwarbare tegenspraak, op het moment dat een der twee arbitrage om (hier ligt het aangrijpingspimt van mijn CTitiek op regering en partij) tot geweld overgaat.

se. Wat moeten de arme onderdanen doen? Ik meen, dat men in geweten het gezag moet gehoorzamen, dat feitelijk over ons regeert. Men kan de tegenspraak in het dubbele tegenstrijdige gezag, dat over iemand gesteld is, niet oplossen en dan geldt de armzalige, maar pracUsche oud-Romeinse rechtsregel: „In dubio jus stat pro superiore”. „Bij' twijfel heeft de overheid het perste recht.”

6e. Maar de democraat zal ondertussen zijn partij en zijn regering ter verantwoording moeten roepen, die hem in een dergelijke, dubbelzinnige, gewetensverscheurende situatie heeft gebracht. 7e. Het beroep van de heer Stufkens op Rom.. XIII is hiermee, als men accoord gaat met 3e afdoende weerlegd. J. G. B.

Leestafelnieuws

Boeken over psychologie en paedagogiek.

Er verschijnen veel boeken over psychologie, iedereen weet er tegenwoordig wel wat van, wie praat er niet over minderwaardigheidscomplex en psycho-analyse? —; kortom het is een echte medewetenschap en toch heerst er een grote ongerustheid onder de waarlijk deskundigen. Allereerst dreigt het gevaar, dat we teveel weten: er zijn zoveel waarnemingen en experimenten en theorieën ter tafel gekomen, dat men de grote lijn kwijt is. Het wachten is op een synthetische geest, die in staat is het terrein te overzien en orde weet te brengen in de chaos van gegevens. Vervolgens matigen zich de psychologen, onbewust van hun beperking, alleriei uitspraken aan, die hun rechtens niet toekomen. Er is geen wetenschap van de mens, die zich tegenwoordig niet tegen de psychologen moet verdedigen. Philosophie wordt gemaakt en weerlegd met psychologische argumenten; Huizinga heeft nadrukkelijk moeten waarschuwen tegen de illusie, dat de psychologie de methodische onderbouw zou kunnen zijn bij de geschiedenis en bij de paedagogiek lijkt het helemaal vanzelfsprekend, dat ieder kinderpsycholoog ook paedagoog kan zijn. Daarenboven is de voorbarige vulgarisatie van psychologische begrippen, gewonnen in laboratoria of aan pathologische gevallen lang niet onbedenkelijk en zo goed als geneesheren waarschuwen tegen kwakzalverij, moet men hiervan zeggen, dat lang niet iedereen geschikt is psychologie toe te passen. Dit als algemene inleiding bij de bespreking van enkele boeken over psychologie en paedagogiek.

Dr. F. W. Zeylmans van Emmichoven: De menselijke ziel. Uitgave W. de Haan, Utrecht, 1946, 171 blz. ƒ6.90.

Een van de interessantste pogingen om tot een synthese te komen.van de gegevens der wetenschappelijke psychologie, van de uitspraken van de volksmond, de mensheid heeft immers altijd aan

psychologie gedaan en haar wijsheid is neergelegd in de uitspraken van het zgn. gezond verstand èn van een bepaald soort wijsbegeerte is tegenwoordig de anthroposophie, waarvan in ons land de schrijver van dit boek een vurig propagandist is. De leermeester is Rudolf Steiner, de grote voorgangers Herder en Goethe. Kenmerkend is o.a. hun driedeling van de mens in lichaam, ziel en geest, hun stelling, dat de mens deel heeft aan twee werelden, een stoffelijk-lichamelijke en een goddelijk-geestelijke; dat de mens bij zijn levensbegin niet .alleen bepaald wordt door de erfelijkheid, maar dat hij ook een geestelijke individualiteit meebrengt uit een voorgaand bestaan (reïncarnatie). Daarenboven hebben zij heel bijzondere opvattingen over de psychische vermogens van de mens in hun samenhang met het lichamelijke. Voortaan kan men in het Nederlands een voortreffelijke, wijl heldere, inleiding tot het systeem lezen in het hierboven genoemd boek. Ik vrees slechts dat dit geschrift toch menigeen onbevredigd zal laten. Kan men al bezwaar maken tegen ’t gebruik van termen in een andere dan de overgeleverde zin (b.v. zintuig blz. 90), erger is, dat de meest verrassende stellingen zonder bewijs blijven of weerlegging van het tegendeel. Dit type schrijvers stelt slechts en het poogt zijn opvattingen aannemelijk te maken door analogieën. Men kan deze methode visionnair en intuïtief noemen, men kan het ook willekeur noemen, maar in elk geval, het lijkt soms meer op geloof dan op wetenschap. Meer kan er hier niet over gezegd wosr den ,dan dat dit boek menig interessant en verrassend uitzicht biedt en een duidelijke inleiding is tot het stelsel van Steiner, maar iMt de argeloze lezer gewaarschuwd zijn; dit is niet een gewoon boek over psychologie en wat hier te lezen staat is geen gemeengoed onder de vakgenoten van de schrijver en onder zijn beweringen schuilt een wijsgerig en religieus stelsel, dat eerder Oosters dan Christelijk moet heten.

B. C. J. Lievegoed, Ontwikkelingsphasen van het kind, zelfde uitgever, 199 blz. ƒ6.90. Ook dit boek behoort tot dezelfde school, maar ik las dit met meer instemming. Ook hier weer een

al te voorbarige synthese, een behoefte aan parallelisme, maar hoeveel treffende opmerkingen en oorspronkelijke ' paedagogische suggesties. Hier en daar komt een romantische taalbeschouwing voor de dag (b1z.53, 57, 125) erfenis’ van Herder waar' schijnlijk, die nu naar ik meen, wel totaal verouderd is, maar dat zal de schrijver wel niet deren. Ik zou dit boek wel willen aanraden om zijn vaak frisse visie op veel bekende dingen, mits men het critigch weet te lezen. j. g. B.

Onderlinge Brandwaarborg ( Maatschappij NEERLANDIA Tel. 551331, Scheveningen, Corn. Jolstraat 1, Haringkade 163. • BRAND-, INBRAAK-, BEDRIJFSen STORMVERZEKERINC Combinatie-polissen

Voor Goud en Zilver jVan Dijk I Steenweg 39 – Utrecbt

Advertentietarief TIJD EN TAA] 15 cent per m.m.

KV. H Anßonwm ■ «wmuii