ruimte voor de persoon zal zijn met alle gevaren daarvan.

Tenslotte, en dat is het derde, waar het mij om gaat, verraadt .dr. Hommes in zijn artikelen iets van de man, die waarschuwt tegen achteruitzetting. Zulk een waarschuwing is nuttig voor wie zijn strijdgenoten wil samenbundelen. Maar zij is niet juist. Niet juist is het, om te menen, dat Da Costa in zijn sociale cultuurcritiek van meer betekenis zou zijn dan Marx. Da Costa leefde als Christen in verkort eschatologisch perspectief en als politiek mens was hij aarts-reactionnair. Da Costa was zeker waardevol als onrustwekker, maar hij gaf géén vorm aan nieuwe sociale krachten. Neen, het is niet met opzet, dat Da Costa niet genoemd wordt. En dan die anderen, van Brummelkamp tot Talma toe? Zeker, het valt niet te ontkennen, dat deze christelijk-sociale figuren niet steeds in de vroegere socialistische kringen op hun waarde werden geschat. Maar zegt het dr. Hommes wellicht iets, als ik vertel, dat ik een dezer weken een verslag van een christelijk-sociale studie-conferentie van het C.N.V. uit 1927 in handen kreeg. Het C.N.V. mag als drager van Talma’s gedachte gelden. Maar nu het merkwaardige: van de daar sprekende Hervormden is er intussen één overleden. Alle andere Hervormde sprekers van toen zijn thans lid van de Partij van de Arbeid. Juist uls consequentie van de sociale arbeid, waartoe Talma hen als Christenen van Nederland opwekte. Dit is waarborg, dat het werk van Talma niet vergeten wordt, maar in een nieuwe omgeving en in nieuwe verhoudingen zijn werk wordt getoetst. Ik wil niet meedoen aan de neiging van velen, om zich ware voortzetters te achten van het levenswerk van bepaaide groten van ons volk. Maar de ware groten en daar behoorde Talma toe gaan hun eigen weg, ook wanneer hun hand rust. Ziehier enige antwoorden terzijde. Het doel was alleen aan te tonen, waar de grond-moeilijkheden liggen bij het gesprek met Gereformeerden. Het is reeds winst, als wij ze pogen te ontdekken.

L. H. RUITENBERG.

HOUTSNEDE VAN ERIC RAVILLIOUS (1903 194 2)

men). Het is het bezwaar van de geaardheid van de mens. In dit verband aanvaard ik ten volle het Bijbelwoord: de mens is geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed. Ik aanvaard dat niet alleen als een theoretische regel in het menselijk leven, ons in de Bijbel uit den treure voorgehouden, maar ik kom tot hetzelfde uit de practijk van alle dag en uit een eerlijke zelfkennis. In de practijk van het zakenleven is het zelfs erg eenvoudig te constateren en met nadruk poneer ik hier de stelling, dat dit niet alleen vastzit op de structuur van onze kapitalistische maatschappij (al vergemakkelijkt dit systeem de oneerlijkheid), want ook zij, die niet voortgedreven worden door het winstprincipe en ook niet met ontslag bedreigd worden, indien zij eerlijk zijn, worden in het zakelijk leven snel verleid tot, soms kleine, vaak grote onrechtschapenheden. Het adagium „zaken zijn zaken” past in elk systeem. Ten overvloede verwijs ik nog naar de Communistische practijk in deze. In de practijk van het verenigingsleven, hetgeen ik ook uit goede ervaring ken, is het niet veel anders. De manier, waarop leden van zeer idealistische verenigingen elkaar bedriegen is schokkend voor hen, die nog wat geloof in de goed-

heid en rechtschapenheid van de mens heeft overgehouden. Over het politieke leven zal ik maar niet teveel zeggen, maar er zullen maar weinig lieden daar te vinden zijn, die een ongeschokt vertrouwen in ’s mensen geaardheid koesteren.

Kijk, op grond van die geaardheid van de mens, op grond van zijn gebrokenheid, moet men voorzichtig zijn met op zich voortreffelijke systemen. Omdat deze systemen alleen kunnen werken met voortreffelijke mensen. Pas met nieuwe mensen valt een nieuwe maatschappij op te bouwen. Maar deze nieuwe mensen zijn er niet. En het is dus een illusie, zelfs een heel gevaarlijke illusie, om toch deze onderneming te wagen. Het Bijbelse verhaal van de Toren van Babel is in dit opzicht illustratief, om nog maar niet te spreken van de vele pogingen voor en na Christus ondernomen om te komen tot de opbouw van een ideale maatschappij! En de historieschrijver zal kunnen verzekeren, dat er geen sprake is van een ontwikkeling in opgaande lijn. En als de historieschrijver niet voldoende is, zijn er de atoombommen om het ons forser aan het verstand te brengen.

Op dit punt aangekomen wenden zich veel mensen af in teleurstelling en desillusie. Zij hebben er genoeg van. Zij zijn een hele tijd ingenomen geweest met prachtige idealen. Hun hart is ontvlamd door een Idealistisch vuur. En dan komt de werkelijkheid van ’s mensen geaardheid hun vertellen, over de hopeloosheid hunner pogingen. Zij zijn moe en nemen het besluit hun eigen leven zo prettig en gemakkelijk mogelijk te leven, zich niet te storen aan systemen, mooie W'oorden en idealistische overwegingen, te eten, te drinken en vrolijk te zijn, omdat het alles toch op niets uitloopt. Als men hun het woord voorhoudt van Oranje „men behoeft niet te hopen om te ondernemen noch te slagen om te volharden”, lachen zij sceptisch en gaan over wat anders praten. Zij hebben waarachtig wel wat beters te doen dan over zulke paradoxale woorden te piekeren. Hebben zij gelijk?

Ik geloof het niet. Want zij verwaarlozen twee dingen. In de eerste plaats is er een actief pessimisme mogelijk. Pessimistisch over de mens mag men gerust zijn. Zuiver physiek genomen, zal elk mens sterven, maar dit pessimisme zal er bij de dokter niet toe leiden zijn ambt niet uit te oefenen. Psychisch genomen past terecht pessimisme, maar dat mag er evenmin toe leiden, dat wij in ijdelheid gaan neerzitten en niets

doen. Neen, wij zullen moeten proberen om te maken, wat er van te maken valt. En al werkende zullen wij ook wat resultaten reiken. De gebroken mens is niet zo reddeloos verloren voor de maatschappij, dat er onder bepaalde omstandigheden niet iets van te zou zijn. Wil men een voorbeeld: een*mevrouw moet niet speciaal haar geld, distributiebons en Nylons laten slingeren, want dan zal het dienstmeisje makkelijk door haar menselijke geaardheid in verleiding worden gebracht een dievegge te worden; dit wetende zal mevrouw dus actief moeten worden en zorgen, dat er niets van al dit begeerlijke rondslingert. Er is heus nog wel wat te maken van onze maatschappij, als men maar de oorzaken van veel onrechtschapenheid wegneemt. Daartoe behoort o.a. het kapitalistische systeem, dat door zijn winstmotief-praemisse het kwade in de mens stimuleert. Het kwade niet alleen in de ondernemer, maar evengoed in de arbeider. Dit systeem veroorzaakt het kwade niet, maar maakt het acuut en vaak erger. Daarom is het de taak van ons, actieve pessimisten, een ander systeem op te bouwen, waarbij wij enerzijds de menselijke zwakheid erkennen en niet komen tot een systeem voor volmaakte mensen, en anderzijds niet genoegen nemen met hier en daar een lapmiddeltje voor een verderfelijk systeem.

Dat betekent dus afwijzing van utopistische systemen, hoe aantrekkelijk zij op zichzelf ook mogen zijn en hoe voortreffelijke mensen er ook hun beste krachten aan geven. En het betekent het zoeken naar een systeem, dat hier en nu bevrediging kan geven. Wij wijzen het reformisme af, omdat het ons te weinig ver gaat. Niebuhr heeft dit heel aardig getypeerd door te spreken o\er liberaal marxisme, want inderdaad is dit reformisme toch nauwelijks meer dan een kruising tussen liberalisme en marxisme. Wij menen een mogelijkheid gevonden te hebben in een personalistisch socialisme, d.w.z. in een socialistisch systeem, waarin de mens niet ondergaat in de collectiviteit, doch waarin hij gemaakt wordt tot wat hij is: een verantwoordelijkheid bezittend wezen. Verantwoordelijk tegenover de naaste, zichzelf en de gemeenschap. Dit systeem belooft niets groots. Het gaat alleen uit van de mens, zoals hij in wezen behoort te zijn in het maatschappelijk verkeer, bij gebreke waarvan men hem op zijn feilen kan wij- \ zen. Het personalisme omsluit de democra(Vervolg op pag. 5)