dlanttekeninqefi

Ds. Nieuwpoort heeft gelijk: de vergadering van de P.C.W. van 2 Augustus is inderdaad een teleurstelling geworden. De bedoeling was tegen de achtergrond van de feiten te zamen te zoeken naar wat ik in mijn openingswoord heb genoemd de christelijke houding tegenover het Indonesische vraagstuk. Dat dit gemakkelijk of vlot zou gaan, heb ik geen ogenblik verwacht. In mijn openingswoord sprak ik reeds de veronderstelling uit dat deze vergadering een staalkaart van meningen te zien zou geven, waarbij die van een gewone afdelingsvergadering van de Partij kinderspel zou blijken. Welnu, dat is volkomen uitgekomen. Dat is op zichzelf helemaal niet erg. Dat moeten wij aandurven. Maar wel erg was het, dat de bereidheid ontbrak naar elkaar te luisteren. Daarin ligt voor mij de diepste grond van het teleurstellende van deze vergadering.

In mijn inleidend woord heb ik enkele punten aangegeven, die aan de ofde komen bij het zoeken naar een christelijke houding tegenover dit vraagstuk. Wij hadden verwacht, dat deze bij de gedachten wisseling naar voren zouden komen. Dat dit niet of nauweiijks is gebeurd, is een misrekening geweest. De afspraak was dat Stufkens deze principiële punten zou opvangen. Daarom kwaïn hij als laatste van de sprekers aan de beurt. Hij heeft niet de helft kunnen zeggen van wat hij had willen zeggen, omdat een gedeelte van de vergadering nauwelijks bereid was hem aan het woord te laten. Achteraf gezien was het beter geweest twee inleidingen te laten houden, één over de feiten en één over de principiële pxmten van het vraagstuk. Dat wij met het laatste hadden kunnen volstaan, moet ik bestrijden. Een werkelijk verantwoorde christelijke houding is alleen te bereiken wanneer wij de feiten volledig tot hun recht laten komen. En daaraan ontbreekt helaas dikwijls maar al te veel. Maar laat ik van de vergadering afstappen. Wij begrijpen natuurlijk heel goed, dat wij e: daarmee niet af zijn. Het bestuur van de P.C.W. zal zich erover beraden hoe het gesprek in onze kring het best kan worden voortgezet. Ais ik het artikel van Ds. Nieuwpoort lees en uit de briefwisseling van de secretaris der redactie zie, dat er mensen zijn, die door de opmerkingen van Stufkens voor het eerst ontdekt hebben, dat Romeinen 13 iets met het Indonesische vraagstuk te maken heeft, dan begin ik te geloven dat het toch niet helemaal juist is van een mislukte bijeenkomst te spreken. Dan zou het wel eens kunnen zijn dat de vergadering van 2 Augustus, de stoot zal hebben gegeven tot een nadere bezinning, die de P.C.W. verder zal brengen en daardoor ook de Partij ten goede zal komen.

En nu enkele opmerkingen naar aanleiding van het betoog van Ds. Nieuwpoort over de zaak zelf. Meer dan kanttekeningen kunnen het niet zijn, omdat een grondige bespreking van het vraagstuk meer ruimte vraagt dan een weekbladartikel biedt.

Begrijp ik Ds. Nieuwpoort goed, dan vindt hij, dat de christenen, die op enigeriei wijze medeverantwoordelijkheid voor het mili-

tair optreden hebben aanvaard of dit hebben goedgekeurd uitsluitend als politici hebben gehandeld, maar hun christen-zijn hebben uitgeschakeld. Dat is een critiek, die ons niet prikkelen mai7 ook al is zij naar onze mening onrechtvaardig, omdat wij onze beslissing in geweten hebben genomen. Wij moeten ons voor die critiek openstellen, omdat juist de christen-politicus voortdurend bloot staat aan het gevaar politieke overwegingen te laten praevaleren en daarom is het goed dat hij telkens weer aan dat gevaar herinnerd wordt.

Ik kan echter onmogelijk de gronden, die. Ds. Nieuwpoort voor zijn bewering aanvoert, als juist aanvaarden. Ik ga niet in den brede in op de betekenis van Romeinen 13 in dit verband. Ik kan dat beter aan Stufkens overlaten. Ik kan echter niet nalaten uiting te geven aan mijn verbazing over de vraag van Ds. Nieuwpoort of Romeinen 13 wel geldt voor de heerschappij van het ene volk over het andere. Die vraag alleen

reeds bewijst dat het broodnodig is, dat wij ons in onze kring over deze dingen nader bezinnen. Ik dacht dat Romeinen 13 geschreven is in een tijd waarin dat aan de orde van de dag was. En het antwoord van Jezus aan Pilatus: „Gij zoudt geen macht tegen mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware”, is toch zeker in zulk een situatie gegeven.

Ook met wat Ds. Nieuwpoort sffhrijft over het geweld kan ik mij niet verenigen. Ik ben het volstrekt oneens met hem als hij zegt, dat geweld chaos veroorzaakt, maar geen chaos tegenhoudt. Als wij er in Mei 1940 in geslaagd waren de Duitsers met geweld tegen te houden of indien de grote mogendheden door eerder op te treden Duitsland hadden belet de oorlog te beginnen, zou dat niét een beperking van de chaos hebben betekend? Bovendien behoeft men nog niet eens aan de chaos te denken om in Bijbelse zin voor de Overheid een taak te zien. Ook de doodnuchtere ordehandhaving is een Bijbelse notie. Ik kan er, als ik met de Bij bei rekenen wil, niet aan voorbij gaan, dat 1 Tim. 2:2 het waarborgen van een stil en gerust leven als roeping van de Overheid ziet. Dit plaatst ons niet in de sfeer van de afwending van geweld, maar in die van de ordehandhaving.

Ook in die sfeer heeft het geweld zijn plaats. En dan betekent dat voor mij, dat het inderdaad mogelijk moet zijn het ge-

Vabev .

Hij zeide en zo vol goedheid zeide hij: „Mijn zeunF’

Ik kwam, een kiiaapje nog, over de harde landen Schreiend van kou en warmde in zijn grove handeii

De tintelende vingers, ’k Hoor ’t gedreun

Kog van de treinen, binnen d’enge wanden Van ’t baanhuis, waar zijn kacheltje fel brandde.

Later, toen het verdriet om mij hem overmande En ik vervreemdde en zweeg, ’t hart koud van d’eigen schande

Zei hij en zo vol goedheid zeide hij ’t: „Mijn zeun!”

’k Werd man mijn ondeugden verbrandde

Ik in Gods vuurge haard. Ik stilde het gekreun Van ’t hart om liefdes honger en ’k werd vaders steun.

En nu zie ik hem aan over de randen Van doods vallei.... ik houd zijn oude hu7iden....

Hij zegt en zo vol goedheid zegt hij mij: „Mijn zeim!”

Johan Toot.